eefd te handelen, door u een geringe _douceur_ voor de genomene
moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken
tusschen de vingers en stak mij die toe.
"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij
mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van
den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen
dienst kan zijn...."
"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze
samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand,
alleen wagen op onveilige wegen."
Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op
deze wijze:
"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan."
"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor
poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter
zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te
maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet
vergezellen...."
"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts
betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor
mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te
schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de
korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te
hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis
door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij
een zoodanige gelegenheid nooit missen."
"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten
de poort een vrij goede herberg is, _Jan Tabak_ of een dergelijken naam
voerende;--zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...."
"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige
beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich
te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft,
handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar
zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te
geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u
voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting
voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan
verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen."
Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en
aarzelde, hoe die te
|