*
VIJFDE HOOFDSTUK.
HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN.
"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij
het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben
gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van
een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen
amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee
passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn
huis hebben met 'epakt."
"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en
voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden
aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?"
"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes,
terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene
vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen
mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en
nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote
blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij
naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan
ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware."
Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar
verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden
mantel droeg?
"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen
in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche
deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een
fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht
hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met
het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen
honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal
vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op
weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen
'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar
wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er
zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens
'eschuild, koopman?"
Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te
verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan
|