j bij den eersten
aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den
droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen
benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid,
van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien,
ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit
dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone,
waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was
uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin
ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden
hadden kunnen teweegbrengen:--ik twijfel er echter niet aan (want zoo
loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander
jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan
ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn
geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk
schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers
voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen,
even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd
bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds
gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van
den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter
volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de
gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen
op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet
volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij
Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog
onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht
geschonken had, zoo kon ik bij een _brunette_ de melkwitte blankheid
niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone _blondine_ uitmaakt.
Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid
verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde
voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond
vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed
te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel
nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het
scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden
vaarwel-gezegd;
|