t bosch dan met hem!"
Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten
mij tegen de hoogte op en door de struiken.
Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon
men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te
schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn
leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of
geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor
het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik
bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de
borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch
geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet
sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een
oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die
hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan
een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige
oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op,
en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik
rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en
liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek
mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra
bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de
afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open
kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars
doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra
zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om.
"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was
blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende.
Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman
der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over.
"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er
door."
"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor."
"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en
stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij
zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een
kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en
kwam met het ontbloote staal o
|