sch,
met liefde nemen waar!
CXXVI
Eerwaarde Pater AMEET VYNCKE
van Zedelghem,
als geloofzendeling gestorven te Kibanga in Opper-
Congoland, op den 17 van Bamesse 1888.
Gij zijt de vriend van God, die ouders, vrienden, magen,
die land en lieden, om Gods arme Zwarten liet,
in 't Africaansche veld. Wie zouder u beklagen,
die u, voor zulk een zaak, zoo vroeg gestorven ziet?
Gij zijt de vriend van God, nu meest nog, nu de vrede,
de rustdag u alree verschenen is. Voortaan
geen lijden meer, geen angst, geen ongewissighede
van hangen tusschen lijf en dood meer uit te staan.
Gij zijt de vriend van God, gekozen tusschen honderd-
en duizenden, om Hem een boodschap hooge en groot
te dragen, verre weg naar 't erflijk afgezonderd,
naar 't weggeworpen kind, in 't zwarte land der dood.
Gij zijt de vriend van God; Hij sprak, en gij, gij hoordet,
gij greept het vendel aan, als minnebode, en gingt
tot waar gij 't zwart geweld, met levend licht doorboordet,
eilaas, dat op uw graf, uw heerlijk graf nu blinkt!
Vaart wel, o vriend van God; o onze vriend: genegen
waart gij ons Vlaamsche Volk, maar God was u veel meer,
veel meerder als uw land, uw tale en al: Gods zegen
zij ons door u, Ameet, verworven, voor den Heer!
CXXVII
R.C.V.
1889
't Heeft mij de dood gekost,
als, na de wet des Heeren,
ik neerstig werken ging
en reizend wederkeeren.
't Heeft mij de dood gekost;
o vrouwe, vrienden, magen,
en al die 'k geren zag:
't en helpt geen bitter klagen.
't Heeft mij de dood gekost:
na korte of lange stonden
zal 't kosten u de dood,
die leeft! -- Leeft vrij van zonden!
't Heeft mij de dood gekost!
o Jesu, door uw sterven
en door uw dierbaar Bloed,
helpt mij den hemel erven!
CXXVIII
E.M.M.
1889
Wij waren 's eens, van herte en zin,
in lief en leed verbonden;
de dood, eilaas, de dwinglandin,
en ziet geen lief-, geen leedzijn in:
de dood heeft ons geschonden!
De dood alleen, niet els en kon
dat God vereende krenken;
maar Hij die, als de morgenzon,
de macht der wreede dood verwon,
Hij zal ons 't leven schenken.
Het leven, dat geen ziekte en kan,
geen droefheid meer bederven:
o Vrouwe daar verwacht mij dan,
mijn kind, ons kind, en mij, uw man,
om nimmermeer te sterven!
C
|