lmatiger dan de beste chronometers;
ik heb het op de Italiaansche wijze in vierentwintig uren verdeeld,
want voor mij bestaat geen dag of nacht, geen zon of maan, maar
alleen dit kunstlicht, dat ik tot in de diepten der zee met mij kan
medevoeren. Zie, op dit oogenblik is het tien uur in den morgen."
"Juist."
"Hier is nog eene andere toepassing der electriciteit; deze wijzerplaat
wijst de snelheid van de Nautilus aan. Een electrieke draad stelt haar
in verbinding met de schroef, en deze naald wijst mij dan de juiste
snelheid aan, op dit oogenblik, bij voorbeeld, loopen wij vijftien
kilometer in 't uur."
"Het is verbazend, en ik zie wel, kapitein, dat gij gelijk gehad hebt
om deze kracht te gebruiken, welke wind, water en stoom vervangt."
"Wij hebben nog niet gedaan, mijnheer Aronnax," zeide kapitein
Nemo, terwijl hij opstond; "als gij mij wilt volgen, zullen wij den
achtersteven bezoeken."
Ik kende nu reeds het geheele voorste gedeelte van dit vaartuig,
hetwelk, als men van het midden naar den voorsteven ging, op deze
wijze was ingedeeld: de eetzaal vijf meter lang, van de bibliotheek
gescheiden door een hermetisch beschot, waar het water niet doorheen
kon dringen; de boekerij was vijf meter lang, de groote zaal van tien
meter door een tweede waterdicht beschot gescheiden van de kamer des
kapiteins, welke vijf meter lang was; daarachter lag mijne hut van
twee en een halven meter, en eindelijk eene bergplaats van zeven en
een halven meter, die zich tot aan den voorsteven uitstrekte; dus in
't geheel 35 meter lang. In de ondoordringbare beschotten waren deuren
aangebracht, die door sluitstukken van caoutchouc hermetisch sloten,
waardoor de veiligheid aan boord van de Nautilus gewaarborgd was,
voor het geval, dat het vaartuig een lek bekwam.
Ik volgde den kapitein door de loopgangen aan bakboord, en ik kwam
in het midden van het vaartuig; daar was eene soort van put tusschen
twee ondoordringbare beschotten; eene ijzeren trap aan den wand
vastgeschroefd, leidde naar het bovenste gedeelte; ik vroeg waarvoor
die trap diende.
"Daarlangs bereikt men de sloep," zeide hij.
"Hoe hebt gij dan eene sloep?" vroeg ik, vrij verwonderd.
Zonder twijfel; een uitmuntend licht vaartuigje, dat niet zinken kan,
en voor uitstapjes en voor de vischvangst gebruikt wordt."
"Maar als gij u dan daarop wilt inschepen, moet gij naar de oppervlakte
der zee stijgen?"
"Geenszins; deze sloep zit aan het bovengedeelte van de Nauti
|