sche muildieren en gingen
op weg naar Koetsjan. Door de Mesjedpoort vertrokken, reisden wij
langs de oude stad, waar nog slechts ruinen van over zijn en daalden
af naar de Atrek. Onder de vele dorpen, waar wij doorheen trokken,
hadden enkele vierkante torens, gelijkend op die van engelsche kerken;
overal was welvaart te bespeuren, veel meer dan wij hadden gevonden in
het door de natuur rijker bedeelde district Astrabad. Den volgenden
dag gingen wij over een in goeden staat zijnde brug, en bij Sissah
betraden wij het gebied van Koetsjan. Het dal wordt breeder; de grond
is zeer vruchtbaar, en de dorpen zijn even talrijk als in sommige
deelen van Pendsjab.
Op onzen tocht waren wij getuigen van een nog in wezen zijnd oud
gebruik, het huwelijk bij roof. Wij ontmoetten eerst het geleide
van een bruid te paard; zij was gekleed in een rijk wit met rood
gewaad. Iets verder vonden wij andere ruiters, die bij de nadering der
dame een soort van gevecht nabootsten, tot zij een teeken had gegeven,
dat zij zich overgaf.
Te Sjirwan kwam ik weer in bekende streken en wel op den weg naar
Koetsjan daar, waar een levendige handel wordt gedreven met Geok
Tepe, het punt, dat het dichtst bij den transkaspischen spoorweg is
gelegen. De Atrek was hier niet veel meer dan een groote beek. Een
tocht van 35,000 mijlen door een der vruchtbaarste dalen van
Perzie bracht ons te Koetsjan. Het district, waar die plaats de
hoofdstad van is, moet als het belangrijkste der drie koerdische
districten worden beschouwd; tot in den jongsten tijd was het half
onafhankelijk. Nadir Shah werd vermoord in 1747, toen hij een poging
deed, het te onderwerpen. De _ilkhani_ is reeds door lord Curzon op
amusante manier beschreven; hij is gewoonlijk in een toestand van
ontoerekenbaarheid door de uitwerking van opium of alcohol, en men
moet hem altijd drie dagen van te voren, een bezoek aankondigen. Ik
onthield mij van een visite, daar ik geen tijd wilde verliezen.
Ik vond te Koetsjan een brief van den engelschen consul-generaal
te Mesjed, den heer Elias, die zoo vriendelijk was, mij te melden,
dat hij mij op een dagreis afstands van de stad een _sowar_ en twee
paarden had tegemoet gezonden. Wij namen een wagen, om ons met onze
bagage naar de stad te brengen.
Het land was vruchtbaar maar eentonig. Door de strenge vorst was de weg
hard en vlak. In den namiddag van den derden dag ontdekte ik een man
in de verte, die de sowar bleek te zijn, en in minder dan vijf minu
|