he bergen,
takken van den machtigen Hindoekoesj en op die groote hoogvlakte
liggen Kelat en Quettah. Zooals men kan begrijpen, is het klimaat
van het westelijk deel des lands bijna gelijk aan dat van perzisch
Beloetsjistan, en men vindt te Pandsjgoer dadels, die tot de beste der
wereld behooren; maar tusschen Kelat en Quettah is de koude soms vrij
hevig, en ik herinner mij, dat de kolonel Wahab mij een plek wees,
waar zijn expeditie door een storm was overvallen. In de duisternis
hadden zij hun tenten geplaatst achter een heuvel, naar zij meenden,
en den volgenden dag bleek het, dat het een hoop ossen waren, die
door de vorst waren omgekomen.
De bevolking van britsch Beloetsjistan is zeer gemengd, en zij is
nog in 't geheel niet gewend aan de beperkingen die het leven in de
beschaafde maatschappij meebrengt. Men vergeet echter wel eens, dat
de eerste vertegenwoordiger van Groot-Brittannie pas voor nog geen
twintig jaar te Pandsjgoer verscheen in den persoon van Sir Robert
Sandeman. Daar de Indische regeering niet graag noodeloos groote
uitgaven wilde doen, begon zij gedurende vele winters alleen een
officier op expeditie naar het land te zenden. De Beloetsjen wachtten
dan slechts op zijn vertrek, om hun onderlinge twisten te hervatten.
In 1891 beval majoor Muir, die de rechtspraak in handen had, de
gevangenneming van Mir Sjahdad, een bekend roover. Deze verzette
zich met zijn aanhangers; een ongewapende bediende werd gedood, en de
majoor zelf ernstig gewond, terwijl Shahdad er in slaagde, zich uit de
voeten te maken. Toen hij daarna op de hoogte was gebracht van mijne
aanwezigheid te Kirman, gaf hij zich ten laatste over aan Kemball,
toen deze zijn reis ondernam in 1894 en 1895. Er werd toen een paar
jaar lang een klein garnizoen te Pandsjgoer onderhouden; maar dat
werd in 1896 ingetrokken, daar het land tot rust gebracht scheen.
Eenige kilometers van Koeak verwijderd, werd de eentonigheid van de
reis op aangename wijze verbroken door de verschijning van twee beren,
de eerste, die ik in Beloetsjistan onder de oogen kreeg; zij joegen
Tumbull, die hen had ontmoet, op de vlucht. Wij gingen ze achtervolgen,
maar konden ze niet onder schot krijgen. Beren moeten er zeer zeldzaam
zijn, en ik heb buiten dezen eenen keer nog slechts een enkele maal
hun sporen gezien.
Wij gingen over de Mesjkil, die ongeveer een voet diep was en
koffiekleurig water had en betraden toen het Raksjandal. Die rivier
is breed en ondiep, maar
|