mand de grens
werd, en Perzie het geheele gedeelte kreeg, waar eenige opbrengst
van was te verwachten. Toch kwamen beide partijen in hooger beroep,
en de beslissing werd uitgesteld.
Seistan werd een weinig uit het oog verloren. Maar de openstelling
van den weg Quettah-Noesjki-Khorassan, een der resultaten van de
perzisch-afghaansche onderneming tot vaststelling der grens, vestigde
er weer de aandacht op, en kapitein Webb Ware bracht er een bezoek
aan in 1897. Er werd een russische vice-consul benoemd in den herfst
van 1898, en in datzelfde jaar kreeg ik de opdracht, er een britsch
consulaat te vestigen.
Intusschen waren wij aangekomen bij de zwarte, lage bergketen
Koeh-i-Malik-Sia, die alleen belangrijk is, omdat daar de drie rijken,
Groot-Brittannie, Perzie en Afghanistan aan elkander grenzen.
Ik ontmoette Wood en zijn expeditie bij het station Hoermak, het
laatste waar wij voor Helmand nog versch water zouden vinden. Dan zou
een eindelooze, dorre vlakte volgen, die een troosteloozen aanblik
opleverde.
Den volgenden morgen kwamen wij aan den oever der Sjelag, die groote
zoutwaterplassen vormde, waar eenige eenden in rondzwommen. In een
diagonaal passeerden wij de breede, diepe bedding der rivier, en na den
linkeroever te hebben bereikt, zagen wij de eerste ruinen. Wij sloegen
ons kamp op te Girdi-Sjah, waar ik mijn post moest vestigen niet ver
van de Ramroed-ruinen, waar de huizen, van leem opgetrokken en reeds
zoo lang verlaten, nog zoo goed als bewoonbaar waren. Girdi-Sjah,
de eenige plaats, die mijlen ver in 't rond drinkbaar water had aan
te bieden, wordt altijd aangedaan door de karavanen, die uit Perzie
of uit Afghanistan komen. Mijn sowars hebben er wat koren gezaaid en
hebben de putten en bronnen schoon gemaakt, zoodat daar later een dorp
zal kunnen ontstaan, wat een groote weldaad voor de karavanen zal zijn.
De volgende etape bracht ons door een gebied van verlaten steden
en dorpen. We passeerden de ruinen van Koendar en Hauzdar, en we
kampeerden te Asak-Sjah, waar wij eenige bronnen met vrij goed water
aantroffen, in de buurt waarvan groote kudden schapen graasden. We
waren nu dicht bij het bewoonde Seistan.
Over een grasvlakte rijdend, kregen wij weldra het eerste
besproeiingskanaal te zien, dat wel 5 M. diep was. Onze paarden waren
overgelukkig, en zij dronken zoo begeerig, dat wij hen wel tot hun
eigen heil moesten weghalen. Langs door het water afgesleten rotsen
kwamen we bij Varmal, een gro
|