schrijft hun een turkmeensche afkomst toe; maar volgens professor
Rawlinson is het woord Beloetsje afgeleid van den naam Belus, dien
van een koning van Babylonie, dien men beschouwt als den Nimrod,
zoon van den Koesj uit de Schrift. Het woord _koesj_ komt ook wel
onder den vorm _koessoen_ voor. In Sjah Nameh van Firdoesi worden de
Beloetsjen genoemd als een stam, in Ghilan gevestigd onder de regeering
van Nosjirwan. Van daar zijn ze geemigreerd naar Beloetsjistan door
Seistan. Zeer waarschijnlijk zijn ze van arische afkomst; maar het ras
is veranderd door kruising met arabische immigranten, vluchtelingen
voor de vervolgingen, die na Hussein's dood plaats hadden. De hoofden
beweren, dat zij van arabische voorouders afstammen, en zij maken ook
den indruk te behooren tot een menschensoort, verschillend van die
der boeren. De Brahoeis, die er dan nog zijn, hebben een eigen type;
ze zijn klein en hebben een rood gelaat, terwijl de Beloetsjen lang
en slank zijn met een langen vorm van hoofd. Die Brahoeis spreken een
taal aan het Tamoel verwant en moeten van dravictischen oorsprong zijn.
Het is belangrijk op te merken, dat verscheiden duizenden Beloetsjen
wonen buiten Beloetsjistan, men treft ze veel aan in de grensprovincies
van Indie.
De eenige voorislamietische ruinen, die ik ontmoet heb, zijn de
_Gorbasta_, dikwijls vergeleken bij de Cyclopenmuren van de Grieken. Ze
zijn gewoonlijk gebouwd bij den uitgang van een pas en dikwijls moesten
zij stuwen zijn voor het water, dat ter irrigatie dient. In sommige
gevallen vindt men ze op hellingen, en in vorstelijk Beloetsjistan
schijnt een talrijke bevolking voor haar levensonderhoud afhankelijk
te zijn geweest van deze dammen.
Maar kolonel Mockler heeft, toen hij een zestigtal kilometers ten
noordwesten van Gwadoer reisde, enkele oude steenen gebouwen opgegraven
en heeft ook steenen stuwwerken gevonden. Hij heeft mede beenderen
ontdekt en aardewerk en steenen messen. In andere gedeelten van Makran
heeft hij steenen graven gevonden, maar hij trekt geen enkel besluit
uit die ontdekkingen, evenmin als uit de opgravingen, door hem verricht
te Bahrein, waar ook gemetselde graven aan het licht zijn gekomen.
Beloetsjistan was schatplichtig aan het oude perzische rijk. Het is
zeker, dat Alexander de Groote het van het Oosten naar het Westen
doortrok, maar daarna heeft men het eenige honderdtallen van jaren
uit het oog verloren. Er is eerst weer sprake van, als men onder de
regeer
|