en notitie
namen van ons protectoraat over Kelat, bleef alles bij het oude.
Maar toen wij troepen te Pandsjgoer hadden liggen, en de razzia's
ondragelijk werden, gaven wij Zijner Majesteit Nasr ed Din in
overweging, het nog onbepaalde gedeelte der grens definitief vast
te stellen, terwijl wij terzelfdertijd de quaestie van Koeak zouden
oplossen. Er had op die punten een drukke briefwisseling plaats; een
oogenblik dreigden de onderhandelingen te zullen worden afgebroken,
daar de shah er tegen opzag, zich de kosten te getroosten voor een
commissie, die niet ten doel had, zijn inkomsten te vergrooten,
toen plotseling Naoroz, khan van Kharan, de palmboschjes van Mesjkil
bezette. Dit nieuws bereikte Kirman, waarna de gouverneur mij een
officieelen brief schreef, om mij te verzoeken, de indringers van
den perzischen bodem te verdrijven. In mijn antwoord deed ik hem
opmerken, dat dergelijke incidenten onvermijdelijk waren, zoolang de
grens niet vastgesteld was, en dat het mij onmogelijk was, in dien
tusschentijd handelend op te treden. Een copie van dien brief werd
door den gouverneur naar Teheran gezonden, en Zijne Majesteit kon zich
dus rekenschap geven van de gevaren zijner onverschilligheid. Toen
besloot de shah toe te geven en de commissie te benoemen, die op het
einde van Februari te Koeah bijeenkwam.
Onze commissie was niet zeer talrijk; voorzitter was kolonel, thans
Sir Thomas Holdich, de commissieleden waren kapitein A.C. Kemball
en mijn persoon. Luitenant-kolonel R. Wahab leidde de topografische
expeditie, en luitenant C.V. Price voerde het bevel over het escorte,
dat uit twee compagnieen fuseliers en eenige sowars bestond.
Wij waren te Koeak aangekomen vier dagen na de engelsche commissie
en het perzische commissielid kwam den volgenden dag, doch als wij
geen haast hadden gemaakt, zouden we ons werk niet voltooid hebben
in het koude seizoen. Zelfs op dat oogenblik was de zon om ruim tien
uur reeds te brandend heet, om niet gevaarlijk te zijn, en de tijd
van helderen hemel, zoo noodig voor topografische opnemingen, duurt
slechts tot einde Maart en wordt gevolgd door zes maanden nevel.
Toen allen bijeen waren, deed zich de moeilijke vraag voor, wie het
eerste bezoek moest brengen. Onze meening was, dat omdat wij het
eerst waren aangekomen, het de Perzen waren; maar dezen, zich op
hun etiquette beroepend, hielden een redeneering in tegengestelden
zin. Kolonel Holdich, beweerden ze, was slechts een afgevaardigde
|