ndsjgoer
naderde, en dat hij de grens in het midden van Februari hoopte te
bereiken.
Te Isfandak vonden wij een bekoorlijk bosch van dadelpalmen, een
rivier met kristalhelder water, maar geen bewoners. Het dorpshoofd
had zich niet op zijn gemak gevoeld bij het idee, den commissaris
te ontmoeten, want hij was in verschillende plunderingen en andere
wandaden betrokken geweest. Bij gevolg bivouakkeerden hij en zijn
dorpelingen nu in de bergen, afwachtend, wat er zou gebeuren, en
ongetwijfeld der Commissie de schuld gevend van hun ballingschap.
Wij waren nu op den linkeroever van de rivier Mesjked of Mesjkil. Men
kan nog aan haar breede bedding en steile oevers zien, dat het vroeger
een groote waterloop geweest is, terwijl men nu, zelfs in den tijd van
hoog water, er gemakkelijk door kan waden. De wateren van de rivier
worden door de woestijn ingedronken, en ten oosten van Djalsk voeden
zij een gedeelte van de dadelboschjes.
Wij waren slechts twee uren nog verwijderd van ons doel, toen een
boodschapper ons kwam berichten, dat de britsche commissie aangekomen
was, en weldra konden wij de hand van landgenooten drukken na een
reis van meer dan 1000 KM., voor 't meerendeel door woestijnen, met
zeer weinig comfort te onzer beschikking, hetgeen wel een heldenstuk
mag heeten voor een per karavaan reizende dame.
Ik wil hier eenige bijzonderheden meedeelen over de grenscommissie,
die tusschen Perzie en Beloetsjistan werkte, of zooals zij wel genoemd
wordt, de perzisch-kelatsche commissie.
Het is nu meer dan dertig jaar geleden, dat toen er sprake was van een
telegraaflijn van Britsch-Indie over land, Sir Frederick Goldsmith dat
afgelegen gebied bereisde, en het eindresultaat was toen, dat er een
grenslijn getraceerd werd van Koeak naar de zee. Koeak, dat toen als
een sterke vesting werd beschouwd, was te dien tijde onafhankelijk en
bleef dat ook. In het Noorden tot Seistan was het land nog onbekend,
en men wist eigenlijk niet, aan wien het behoorde, zoodat men daar geen
moeite deed voor de vaststelling der grens. Perzie had toen het geluk,
er een uitmuntende gouverneur te hebben in den persoon van Ibrahim
Khan. Hij deed al wat hij kon, opdat men zich van de vaststelling
der grens zou onthouden; maar toen hij het niet kon verhinderen,
maakte hij zich van Koeak meester, zoodra de engelsche commissaris
vertrokken was. Die daad werd niet erkend door onzen minister van
Buitenlandsche Zaken; maar daar wij nog tien jaren lang ge
|