waad, als of gy u door Frits naar de
kerk liet brengen. Van het kwade spreken wy ook niet: al, wat dien naam
verdient, is beneden u; dat weet ik zeer zeker: maar zo gy waarlyk myne
Dochter waart, dan zou ik u, a1 wat u geen goed gerucht door uwe vyanden
kon geven, u volstrekt verbieden: _Het heeft immers zulk een haast niet,
zoude ik zeggen myn Heer; myne Dochter zal, met haar Voogd Blankaart,
die haar dit belooft heeft, den een of andren dag dat vermaakje wel eens
nemen._ Gy waart ook buitengemeen vriendelyk tegen hem.
_Ik._ Hy wordt, buiten zyn weten, om mynent wil beledigt; en dat valt
my te zwaar, om hem, ook buiten zyn weten, daar geene vergoeding voor
te doen: doch, zo uw mishagen gegront is, wel, gy zyt meestresse van
uw huis; wagt hem nooit meer af.
_Juffrouw Buigzaam._ Ik wagt hem nooit af. Hy is een fatsoenlyk man,
ik kan my, op zo eene directe wys, van myn recht als Meestresse ook
nog al zo niet bedienen: maar indien gy, ten zynen opzichte, minder
gemeenzaam waart; indien gy, als hy inkwam, opstondt, onder het een
of ander voorwendzel, en voornam, altoos te bedanken voor alle zyne
aanbiedingen, dan zou de Heer R. wel dra verdwynen, en ons geen
verschilstoffe aan de hand geven.
_Ik._ Daar toe heb ik geen reden; en dewyl ik hem niet anders ken dan
voor een fatsoenlyk, aangenaam man, die zich een eere maakt in my
plaisier te doen, kan ik daar niet toe besluiten: indien ik den Heer
Edeling beminde, indien ik hem eenige hoop gaf op myne bezitting, dan
was het eene andere zaak; en ik zou dan juist doen, zo als gy nu van
my eischt, dat ik doe.
_Juffrouw Buigzaam._ Ik eisch het niet van u; uw eigen geluk, uwe
achting voor u zelf, uwe achting voor den Heer Edeling, eischen dit.
_Ik_ heb niets te eischen: al wat ik doen kan, is u ten besten raden,
en dat doe ik waarlyk: gave de Hemel, dat myne zorg voor u geheel
nodeloos was! want, hoe het ook ware, uw ongeluk zou myn hart doen
bloeden. Ik bemin u, myn kind: ik zie zo veel goeds in u; uwe
dwaasheden zelf groeijen op den besten grond. (_Ik weende._)
_Ik._ Dierbare Vrouw! vergeef my deeze eene reis myne verkeerde losse
toegeventheid! Nooit, nooit zal ik weer bedroeven, gy zult alle myne
daaden en gedagten regelen; ik zal den Heer Edeling recht doen. Ik heb
dit alles zo niet beschouwt, o! Wat zou ik ongelukkig zyn, zo ik u
verloor! Dat zie ik meer en meer; maar ik zal alles vergoeden; ik zal
met u, en met Letje huisselyk leven; wy zullen niet dan met Edeling,
o
|