ikte Lewin lachend toe. Zij was nog schooner,
dan hij zich voorgesteld had.
"Zijt gij reeds lang hier?" vroeg zij en stak hem de hand toe.
"Ik dank u," voegde zij er bij, toen hij haar haar zakdoek, die
gevallen was, weergaf.
"Ik--nog maar kort ... gister--ik meen van daag--ben ik
gekomen!" antwoordde Lewin, die in zijn opgewondenheid haar vraag niet
dadelijk begreep. "Ik was bij u aan huis," voegde hij er bij. Bij de
herinnering aan het doel van zijn bezoek werd hij verlegen en bloosde.
"Ik wist niet, dat gij zoo goed schaatsen reedt!"
Zij beschouwde hem oplettend, als wilde zij de reden van zijn
verlegenheid uitvorschen. "Zulk een lof van u zegt veel, want uw goede
naam als eerste schaatsenrijder is hier bewaard gebleven," hernam
zij en klopte met de kleine gehandschoende hand de sneeuw van den mof.
"Ja, vroeger was ik een hartstochtelijk liefhebber en deed mijn best
er een matador in te worden."
"Ik geloof, dat ge alles met hartstocht doet," sprak zij lachend. "Ik
zou u gaarne eens zien rijden. Neem spoedig een paar schaatsen,
dan zullen wij eens samen rijden."
"Samen, met haar te zamen?" dacht hij en sprak luide: "Ik zal ze
terstond aandoen." Haastig verwijderde hij zich om er een paar machtig
te worden.
"Wat zijt gij lang niet hier geweest," sprak de baanveger, terwijl
hij hem de ijzers aangespte. "Er was na u geen zoo'n meester in
't rijden! Zitten ze zoo goed?"
"Ja goed, goed, alles goed," zeide Lewin, een gelukkig lachje, dat
onwillekeurig zijn gelaat verhelderde, terug dringend. "Ja!" dacht hij,
"dit is leven, dit is geluk! Zal ik het haar terstond zeggen? Neen,
nu durf ik er haar niet van spreken, nu ik zoo gelukkig ben, gelukkig
door de hoop, maar dan? Maar ik moet, ik wil het toch doen! Weg met
alle zwakheid!"
Nu stond hij op zijn schaatsen, trok den overjas uit en gleed zonder de
geringste inspanning over de gladde vlakte, alsof zijn wil alleen zijn
bewegingen versnelde en vertraagde of er de richting aan gaf. Bevangen
naderde hij haar, maar haar vriendelijk lachje schonk hem moed. Zij
reikte hem de hand en zij gingen naast elkander, allengs hun vaart
versnellend; maar hoe sneller zij reden, hoe vaster hij den druk
harer hand in de zijne voelde.
"Met u had ik het gauwer geleerd," sprak zij, "met u voelt men zich
zoo zeker."
"Ik gevoel mij ook zoo zeker, als gij op mij steunt," antwoordde hij
en schrok tegelijkertijd over dat antwoord en bloosde. En inderdaad,
nauwelijks waren
|