lik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde
verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele
prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en
blinkende stammen de kolommen,--de dikke zuigers, van weerszijden
opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en
schoorbalken--en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de
overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen
smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende
_berceaux_, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en
fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van
gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd,
en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen
prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee
geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele
lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde
grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan
weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot
afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan,
welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met
beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim
en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en
twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen
en met bloemplanten begroeid waren;--terwijl het plein voor het huis nog
bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en
tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd
alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere
bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze
beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik
maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige
blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van
den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer
hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen
op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij
altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het
plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand
mij toeliet zulks te zien) met uithee
|