warte
gedaante vlak boven zich, die snel en onhoorbaar voorbijschoot.
Toen hij weer naar Wistik keek, zag hij nog even een voetje in den
boomstronk verdwijnen. Wip! was het kaboutertje voorover in zijn hol
gesprongen, met boek en al. Het kaarsje begon flauwer en flauwer te
branden en ging opeens uit. Het zijn zeer bizondere kaarsjes.
'Wat was dat?' vroeg Johannes, zich in het duister angstig aan Windekind
vastklemmend.
'Een nachtuil,' zeide Windekind.
Zij zwegen beiden een tijdlang. Toen vroeg Johannes: 'Gelooft gij wat
Wistik gezegd heeft?'
'Wistik is niet zoo wijs als hij zelf denkt. Zulk een boekje vindt hij
nimmer, en gij ook niet.'
'Maar bestaat het?'
'Dat boekje bestaat zooals uw schaduw bestaat, Johannes! Hoe hard gij
loopt en hoe omzichtig gij grijpt, gij zult haar niet inhalen of vatten.
En eindelijk merkt ge dat ge u-zelven zoekt. Wees niet dwaas en vergeet
dien kabouterpraat! Ik zal u honderd mooiere geschiedenissen vertellen.
Ga mede; wij zullen naar den rand van 't bosch gaan en zien hoe onze
goede Vader de witte wollen dauwdekens van de slapende weilanden
licht. Ga mede!'
Johannes ging, doch Windekinds woorden begreep hij niet en zijn raad
volgde hij niet. En terwijl hij den schitterenden herfstmorgen zag
rijzen, mijmerde hij over het boekje, waarin stond, waarom alles is
zooals het is, en herhaalde zachtjes bij zichzelve: 'Wistik! ...'
VI
Toen scheen het hem, de volgende dagen, alsof het niet zoo vroolijk en
prettig meer was bij Windekind in het bosch en de duinen. Zijn gedachten
waren niet geheel meer vervuld van al hetgeen Windekind zeide en hem
liet zien. Telkens moest hij weder over dat boekje peinzen en daarover
durfde hij niet spreken. Wat hij zag, scheen hem niet zoo mooi en
wondervol meer als vroeger. De wolken waren zoo zwart en zwaar en
maakten hem angstig, als zouden zij op hem neerkomen. Het deed hem pijn,
als de herfstwind rusteloos de arme, moede boomen schudde en zweepte,
dat de bleeke achterkant der groene bladeren boven kwam en geel loof en
dorre takken opvlogen in de lucht.
Wat Windekind vertelde, gaf hem geen voldoening. Veel begreep hij niet,
en nimmer kreeg hij een volkomen duidelijk en bevredigend antwoord,
wanneer hij een van zijn oude vragen deed.
Dan moest hij weer aan dat boekje denken, waarin alles zoo klaar en
eenvoudig geschreven stond, en aan dien eeuwig zonnigen stillen
herfstdag, die dan volgen zou.
'Wistik! Wistik!'
Windekind hoord
|