steentjes te krijgen. Stoort men die arme
verdwaasden in hun werk en vraagt men wat zij doen, dan zien zij u
ernstig en gewichtig aan, schudden het hoofd en mompelen: 'Wistik!
Wistik!' Ja, dit alles is de schuld van dien kleinen, naren kabouter.
Pas op voor hem, Johannes!'
Doch Johannes staarde voor zich naar de zwaaiende en piepende boomen;
boven zijn heldere kinderoogen plooide zich de teedere huid tot rimpels.
Nog nooit had hij zoo ernstig gekeken.
'Maar toch, ge hebt het zelf gezegd, het boekje was er! O, ik weet zeker,
daar staat ook in van het Groote Licht, dat gij mij niet noemen wilt.'
'Arme, arme Johannes!' zeide Windekind, en zijn stem was boven het roezig
geruisch van den storm als een vredig choraalgezang, dat van verre klonk.
'Heb mij lief, heb mij lief met uw geheele wezen. In mij vindt gij meer
dan dat wat ge wenscht. Gij zult begrijpen wat gij u niet denken kunt, en
gij zult zelf zijn, wat gij verlangt te kennen. Aarde en hemel zullen uw
vertrouwden, de sterren zullen uw naasten, de oneindigheid zal uw woning
zijn.
'Heb mij lief, heb mij lief! omvat mij als de hoprank den boomstam,
blijf mij trouw als het meer den bodem, in mij alleen is al uw rust,
Johannes!'
Windekind's woorden zwegen, doch het was alsof het choraalgezang
voortduurde. Uit verwijderde verte scheen het aan te zweven, plechtig en
gelijkmatig, door het razen en suizen van den wind, vredig als het
maanlicht, dat door de jagende wolken scheen.
Windekind breidde de armen uit, en Johannes sliep aan zijne borst,
beschermd door het blauwe manteltje.
Doch in den nacht werd hij wakker. De stilte was plotseling en
onmerkbaar over de aarde gekomen, de maan onder de kimmen gedaald.
Roerloos hing het afgematte loover, zwijgende duisternis vervulde
het bosch.
Daar kwamen de vragen in snelle, spookachtige opvolging in Johannes'
hoofd terug en dreven het nog zoo jonge vertrouwen voor zich uit. Waarom
waren de menschen zoo? Waarom moest hij hen verlaten? hun liefde
verliezen? Waarom moest het winter worden? Waarom moesten de bladeren
vallen en de bloemen sterven? Waarom? Waarom?
Daar dansten in de diepte van 't kreupelhout weder de blauwe lichtjes.
Zij kwamen en gingen. Ingespannen staarde Johannes hen na. Hij zag het
groote, heldere lichtje glanzen op den donkeren boomstronk. Windekind
sliep vast en rustig. 'Nog een vraag!' dacht Johannes en gleed onder het
blauwe manteltje weg.
'Zijt ge daar weer!' zeide Wistik en knikte hartelijk
|