Duidelijk
kon men bij den blauwen schijn het gerimpeld gezichtje met den grijzen
baard onderscheiden; hij las hardop met saamgetrokken wenkbrauwen. Op
het hoofd droeg hij een eikelkapje met een klein veertje, voor hem zat
een kruisspin en luisterde naar de voorlezing.
Toen de twee naderden, keek de kabouter zonder het hoofd op te heffen,
uit zijn boekje op en trok de wenkbrauwen in de hoogte. De kruisspin
kroop weg. 'Goeden avond!' zeide de kabouter. 'Ik ben Wistik. Wie zijt
gij beiden?'
'Ik heet Johannes. Ik wilde graag met u kennis maken. Wat leest gij
daar?'
'Dat is niet voor uwe ooren bestemd,' zeide Wistik; 'dat is alleen voor
kruisspinnen.'
'Laat het mij ook eens zien, lieve Wistik!' vroeg Johannes.
'Dat mag ik niet. Dat is het heilige boek der spinnen, dat bewaar ik en
mag ik nooit uit mijn handen geven. Ik heb de heilige boeken van torren
en vlinders en egels en mollen en al wat hier leeft. Zij kunnen niet
allen lezen en als zij nu iets willen weten, lees ik het hun voor. Dat
is een groote eer voor mij, een post van vertrouwen, begrijpt ge?'
Het mannetje knikte een paar malen zeer ernstig en stak een
wijsvingertje op.
'Waaraan waart gij nu bezig?'
'Aan de geschiedenis van Kribbelgauw, den grooten held der kruisspinnen,
die heel lang geleden leefde en een net had, dat over drie boomen
gespannen was, waarin hij millioenen vliegen op een dag ving. Voor
Kribbelgauw's tijd maakten de spinnen geen netten en leefden van gras en
doode beestjes; maar Kribbelgauw was een knappe kop en bewees, dat ook
levende beestjes tot spinnenvoedsel gemaakt waren. Toen vond Kribbelgauw
ook de kunstige netten uit, door moeilijke berekeningen, want hij was
een groot wiskunstenaar. En de kruisspinnen maken nog altijd haar netten
precies, draadje aan draadje zooals hij het geleerd heeft, maar veel
kleiner. Want het spinnengeslacht is erg ontaard. Kribbelgauw ving
groote vogels in zijn net en vermoordde duizend van zijn eigen kinderen,
dat was nog eens een groote spin. Eindelijk is er een geweldige storm
gekomen en heeft Kribbelgauw met zijn net en de drie boomen, waaraan het
vastzat, mede door de lucht gesleept, naar verre bosschen, waar hij nu
eeuwig vereerd wordt om zijn grooten moordlust en vlugheid.'
'Is dat alles waar?' vroeg Johannes.
'Het staat in dit boekje,' zeide Wistik.
'Gelooft gij het?'
De kabouter kneep een oog dicht en legde den wijsvinger langs den neus.
'In de heilige boekjes van andere diere
|