vliegenzwam.
'Zijt gij een mensch bij geval?' bromde de dikke schamper. 'Dan mag ik
lijden dat gij mij opeet.'
Dat deed Johannes echter niet. Hij nam dorre takjes en stak die in den
vleezigen hoed. Dat stond gek en alle andere lachten. Ook een troepje
dunne paddestoelen met bruine kopjes, die gezamenlijk in een paar uur
waren opgeschoten en elkaar verdrongen om in de wereld te kijken. De
duivelszwam werd blauw van kwaadheid. Daar kwam zijn giftige aard mee
aan den dag.
Aardsterren hieven haar ronde, opgeblazen hoofdjes op vierpuntige
voetstukjes. Van tijd tot tijd vloog een bruin wolkje uiterst fijn
poeder uit de opening van het ronde hoofdje. Waar dat poeder neerviel in
vochtigen bodem, zouden zich draden door de zwarte aarde vlechten en het
volgende jaar honderden nieuwe aardsterren opschieten.
'Welk een schoon bestaan!' zeiden zij tot elkaar.
'Stuiven is het hoogste levensdoel! Welk een geluk te kunnen stuiven zoo
lang men leeft!'
En met aandachtige toewijding dreven zij de kleine poederwolkjes in de
lucht.
'Hebben zij gelijk, Windekind?'
'Waarom niet? Wat kan voor hen hooger zijn? Gelukkig dat zij niet meer
verlangen, want zij kunnen niet anders.'
Toen de nacht was gedaald en de schaduwen der boomen tot een gelijkmatig
duister waren ineengevloeid, hield het geheimzinnige woudleven niet op.
De takjes kraakten en knapten, de dorre blaadjes ritselden hier en daar,
tusschen het gras en in het kreupelhout. Johannes voelde den tocht van
onhoorbare vleugelslagen en was bewust van de nabijheid van onzichtbare
wezens. Nu hoorde hij toch duidelijk stemmetjes fluisteren en voetjes
trippelen. Zie, daar in de duistere diepte der struiken gloeide even een
klein, blauw vonkje en verdween. Daar weder een en weder! Stil ... als
hij goed luisterde, hoorde hij geschuifel in de bladeren vlak bij
hem,--bij dien donkeren boomstronk. De blauwe lichtjes kwamen er achter
te voorschijn en hielden stil op den top.
Overal zag Johannes nu lichtglansen glimmen, zij zweefden tusschen het
donkere loover, dansten met kleine sprongen langs den grond, en ginds
straalde een groote tintelende massa als een blauw vreugdevuur.
'Wat is dat voor een vuur?' vroeg Johannes. 'Dat brandt prachtig!'
'Dat is een vermolmde boomstam,' zeide Windekind. Zij gingen op een
stil, helder lichtje af.
'Nu zal ik u aan Wistik voorstellen. Dat is de oudste en wijste der
kabouters.'
Dichterbij gekomen, zag Johannes hem bij zijn kaarsje zitten.
|