dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware
het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament[2] van een
Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder
afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het
voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat
mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.--Mijn
edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal
gewaarworden.
"Ghelik er mee!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter
hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een
mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar
sthaat."
"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,--maar, toen ik met de oogen den
blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn
overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort
te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd
herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers
van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren
hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen,
of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen
vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar
keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar
knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij
toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden
prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn
ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij
te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van
ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog
niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij
stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een
afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest,
hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden
den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes
bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een
kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen,
geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden
lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maa
|