eel artikel, waarin Bentham en
Mill genoemd en aan het ministerie eenige speldeprikken toegebracht
werden. Met het hem eigen vlugge bevattingsvermogen begreep hij de
bedoeling van elke zinspeling, van wien ze kwam, op wien ze gemunt
was en waarom, en daarin vond hij een bizonder genoegen. Maar heden
was hem dat genot vergald door de herinnering aan den raad van Matrona
Filimonowna en door dat niets in huis ging, zooals het gaan moest. Hij
las ook, dat graaf von Beust naar Wiesbaden gereisd zou zijn; dan,
dat men geen grijze haren meer behoefde te hebben; verder dat er een
lichte coupe te koop werd aangeboden, dat een jong mensch zich aanbood,
en zoo al meer. Maar al die berichten verschaften hem nu niet zooals
anders een licht, ironisch genot.
Nadat hij den tweeden kop koffie gedronken en een broodje verorberd
had, stond hij op, schudde de broodkruimels van zijn vest, zette een
hooge borst, lachte vergenoegd, niet omdat hij zoo bizonder prettig
gestemd was, neen, dit vergenoegde lachje werd alleen door zijn
goede spijsverteering te voorschijn geroepen. Maar juist dit lachen
herinnerde hem terstond aan het voorgevallene en stemde hem ernstig.
Twee kinderstemmen (Stipan herkende de stem van Grischa, het jongste
zoontje, en van Tania, het oudste meisje) klonken achter de deur. Zij
schoven iets voor en lieten dat vallen.
"Ik zei het immers wel, wij mogen de passagiers niet boven op de kap
zetten," riep het meisje in het Engelsch.
"Nu kun jij ze er weer opzetten, hoor!"
"Ach, ach! alles is in de war," dacht Stipan; "daar loopen de kinderen
nu alleen door het huis rond."
Hij ging naar de deur en riep ze binnen. Zij lieten de doos, die een
wagen moest voorstellen, staan en gingen naar hun vader. Het meisje,
zijn lieveling, liep fluks op hem toe, omarmde hem en hing lachend aan
zijn hals. Zij hield veel van haar vader, van zijn liefkozingen en den
heerlijken geur, die uit zijn baard opsteeg. Het meisje kuste zijn
door de gebogen houding blozend gelaat, dat van teederheid straalde
en wilde weer wegloopen. Haar vader hield haar echter tegen.
"Hoe gaat het toch met mama?" vroeg hij en streelde het poezele halsje
van zijn dochtertje. "Goeden morgen!" zei hij vriendelijk tot den hem
nu ook groetenden knaap. Hij besefte, dat hij van dezen minder hield,
en deed zijn best dit niet te toonen. Maar de knaap gevoelde het en
beantwoordde den koelen lach van zijn vader niet.
"Mama? die is opgestaan," antwoordde het meisje.
|