en; hij kon toch geen
grijsaard worden, bij wien alle verlangen naar liefde uitgestorven
was. Zonder huichelarij en leugen kon er niets meer terecht gebracht
worden en valschheid en leugen streden tegen zijn natuur.
"Maar het moet toch eens geschieden, zoo kan het niet altijd
blijven!" sprak hij, zich zelf vermannend om tot een besluit te
komen. Hij richtte fier het hoofd op, nam oen cigarette, deed
eenige trekjes, wierp ze toen weer in een paarlmoeren aschbakje,
schreed ijlings door het salon, dat hem nu ondanks alle schilderijen,
bronsgroepen en versieringen zoo vervelend en somber voorkwam, en
opende toen de deur van de kamer zijner vrouw.
IV.
Darja Alexandrowna stond tusschen allerlei in 't rond gestrooide
voorwerpen aan een geopend schrijfbureau, in neglige, met dunne
opgestoken haarvlechten, een door kommer verwrongen gelaat en groote,
verschrikte oogen.
Toen zij zijn tred hoorde, hield ze op en zag naar de deur, terwijl
zij vergeefs moeite deed haar gelaat een strenge en verachtelijke
uitdrukking te geven. Zij voelde, dat zij hem, of liever de op handen
zijnde samenkomst, vreesde. Zij beproefde dat te doen, wat zij in
deze drie dagen wel tienmaal te vergeefs beproefd had, haar goed en
dat van de kinderen in te pakken en naar haar moeder te rijden. Ook nu
weer moest ze zich zelf bekennen, dat het zoo niet blijven kon en dat
zij iets doen moest om hem te bestraffen en hem, was het ook slechts
in geringe mate, de smart te doen gevoelen, die hij haar veroorzaakt
had. Zij wilde hem verlaten en voelde, dat het haar onmogelijk was,
geheel en al onmogelijk, daar ze zich niet kon ontwennen hem als haar
echtgenoot te beschouwen en hem lief te hebben. Zij voelde dat zij
niet in staat was te vertrekken, maar terwijl zij zich zelf bedroog,
zocht ze haar goed bijeen en deed alsof zij wegreizen wilde.
Toen ze haar man zag, begon zij in een schuiflade te schommelen,
als zocht zij iets, daarna vermande zij zich en zag naar hem om. Haar
gelaat, dat strengheid en vastberadenheid moest uitdrukken, teekende
echter onbeholpenheid, angst en smart.
"Dolly!" sprak hij met zwakke, vreesachtige stem.
Hij liet het hoofd tusschen de schouders zakken om er beklagenswaardig
en onderworpen uit te zien, zijn gelaat straalde daarbij echter van
frischheid en gezondheid. Zij mat hem met vluchtigen blik van het
hoofd tot de voeten.
"Ja, hij is gelukkig en tevreden," dacht zij, "en ik?.... O, die
afschuwelijke goedigheid, w
|