September bedreigingen geuit: "Te wapen! Weg met de muiters! Muitersbloed
is geen broedersbloed!" Ook moest Baron de Gerlache tegen de woelige
menigte door de politie beschermd worden: het werd een strijd van volk
tegen volk!
Wanneer de Vorst de volksvertegenwoordigers in Den Haag zag aankomen, moet
hij nog versterkt geworden zijn in zijne meening dat de gebeurtenissen te
Brussel zoo erg niet waren als men ze voorstelde en dat de volksbeweging
niet zoo ernstig was aangezien de afgevaardigden der natie hunne plaats in
't Parlement kwamen nemen. Zoo werd Willem begoocheld.
Op 13en September opende de Koning de laatste en buitengewone sessie der
Staten-Generaal; in zijne troonrede sprak hij, zeer bewogen, zijnen wensch
uit om de oplossing der Unie van Noord en Zuid slechts langs
grondwettelijke wegen te zien geschieden; Willem, die zijne populariteit
bij zijn volk zocht te vrijwaren, maakte zich den tolk der Hollanders; hij
verkondigde dat het noodig was de troepen op te roepen, en verklaarde dat
hij nooit "voor partij geest zou wijken, nooit zou toestemmen in
maatregelen die de welvaart en de belangen van 't vaderland aan de
hartstochten en het geweld zouden opofferen." Daarop werd aan de Staten
voorgesteld dadelijk de twee volgende vraagstukken te overwegen en
bespreken: Is het noodzakelijk de nationale instellingen te wijzigen?
Behoort het in dit geval, de inrichting, zooals zij tusschen de twee groote
deelen van het Rijk door de verdragen en de Grondwet voorgesteld is, te
veranderen?
Hoe belangrijk de discussie ook was, hoe gunstig de oplossing voor het
algemeen belang mocht wezen, toch was dit de zaak, die eene snelle
afhandeling eischte, op de lange baan schuiven. Gedurende de
beraadslagingen over het Adres, in antwoord op 's Konings rede, namen de
Hollanders eene bepaald vijandige houding aan; er werden zeer harde
woorden gesproken. Donker-Curtius, een lid der Commissie, verklaarde dat
hij geen anderen uitweg zag dan het geweld der wapenen; De Gerlache durfde
uitroepen, in naam der afgevaardigden van het Zuiden, dat, indien men hunne
wenschen niet aanhoorde, zij niet als lijdzame toeschouwers den ondergang
van hun vaderland zouden aangezien hebben.
De troonrede verwekte te Brussel zooveel opspraak, dat de Commissie der
Openbare Veiligheid, ondanks de pogingen der Luiksche vrijwilligers die
kortaf met de regeering wilden afbreken, een Adres aan de afgevaardigden in
Den Haag moest zenden, waarin men hevig pro
|