rd
de belofte opgelegd, Belgie niet meer aan te vallen; en Schelde en Maas
werden vrij verklaard tot de opstelling van een bepaald verdrag (21en Mei
1833). De schikkingen, betrekkelijk de vaart op de Maas, werden omstandig
geregeld door de Conventie van Zonhoven, den 18en November daaropvolgende,
tusschen Bernhard van Saksen-Weimar en generaal Dibbits eenerzijds en
generaal baron Hurel anderzijds gesloten: dit was de eerste akte die
tusschen Belgie en Holland opgemaakt is. Met dezen voorloopigen toestand
hadden de Mogendheden vrede, en daar Koning Willem zelf weinig geneigd
scheen om er van af te wijken, ging de Conferentie van Londen in November
uiteen, zonder aan haar werk de volkomen bekrachtiging te hebben kunnen
bijzetten.
Alzoo ging, gedurende de vijf volgende jaren, het jonge Koninkrijk Belgie
zijnen weg en beijverde zich, door het heropbeuren van den kwijnenden
handel en de stil liggende nijverheid, door het aanleggen van spoorwegen
(op voorstel van minister Rogier), door het uitvoeren van openbare werken,
om den welstand in de provincien te doen terugkeeren. Daar de Koning van
Holland het verdrag der XXIV Artikelen weigerde te onderteekenen, betaalde
Belgie de jaarlijksche rente niet, en behield Limburg en Luksemburg,
waarvan de afgevaardigden te Brussel in de Kamers zetelden en welke door
Belgische ambtenaren bestuurd werden.
Zoo sleepte de toestand voort, toen plots Koning Willem den 14en Maart
1838, tot de aanvaarding van het Verdrag van 1831 besloot; dit besluit
baarde de grootste verrassing en verslagenheid te Brussel. De Kamers waren
het tooneel van de hartstochtelijkste debatten; de met afstand bedreigde
inwoners teekenden hevig verzet aan; men wilde van geene scheiding weten.
Maar noch Palmerston, noch het kabinet van Louis-Philippe wilden de Belgen
in hunne "dwaze pogingen" ondersteunen. Vruchteloos bood Leopold 60.000.000
frank aan Holland, in vergoeding voor de gedeelten van Limburg en
Luksemburg. De Conferentie bleef onverbiddelijk; nauwelijks gelukte het aan
De Theux, minister van buitenlandsche zaken, enkele verzachtingen op eenige
bepalingen te verkrijgen, namelijk omtrent de verdeeling van de schuld, die
voor Belgie tot eene jaarlijksche rente van vijf millioen gulden verminderd
werd.
Nog wilde de openbare meening in Belgie niet toegeven: de regeering van
Leopold werd door de Limburgsche en Luksemburgsche volksvertegenwoordigers
heftig aangevallen; uit Parijs, waar hij zich sedert jaren ter
|