en sociaal-oeconomisch oogpunt was de Belgische Omwenteling, volgens
den geleerden staathuishoudkundige Emile de Laveleye een groote misgreep:
niemand zal betwisten dat de bestuurlijke scheiding tusschen Holland en
Belgie, door het behoud van eene gezamenlijke vloot en van de uitvoerhavens
naar de Oostindische kolonien, voor handel, nijverheid en maatschappij
voordeeliger zou geweest zijn, dan de volkomen scheuring der Nederlanden.
De telkens terugkeerende crisissen, die voor koop- en werklieden dadelijk
na de Septemberdagen begonnen, zijn er het rechtstreeksch bewijs van.
Ook werd het Europeesch evenwicht er door geschokt, nu dat Frankrijk niet
meer in toom gehouden werd door het Koninkrijk der Nederlanden, zoodat
dezelfde Prof. E. de Laveleye de Belgische Omwenteling "eene misdaad tegen
de rust van Europa" heeft genoemd.
Maar het is nutteloos zich over die daad te berouwen. Een volk mag zijn
tijd niet verspillen met het verleden te betreuren, het moet de toekomst in
de oogen kijken en manmoedig voorbereiden. Belgie heeft door zijn
werkdadigheid en vernuft bewezen, dat het recht had op de
onafhankelijkheid: vijf en zeventig jaar van stoffelijken vooruitgang,
vrede en rust hebben het afdoende betoogd.
Maar voor ons, Vlamingen, heeft de Omwenteling gevolgen gehad, die wij
nooit mogen vergeten. Die zijn te wijten aan de partijdige houding
tegenover Vlaamsch-Belgie van de leiders der Omwenteling, die na October
1830 het bewind in handen gehad hebben.
Immers, het Voorloopig Bewind, de twee ministeries van den Regent en de
ministeries die malkander tot in het midden van de regeering van Leopold I
opgevolgd zijn, hebben stelselmatig alles in 't werk gesteld om niet alleen
de stoffelijke, maar ook de geestelijke belangen van het Vlaamsche volk te
verwaarloozen ten voordeele van de Walen.
Het gansche land door had de Omwenteling den onmiddellijken stilstand van
handel en nijverheid, de stremming van alle ondernemingen, de vermindering
van de waarde der eigendommen, en niet het minst het verlies van het
crediet na zich gesleept; vele fabrieken, die vroeger door Koning Willem
ondersteund werden of op het Nijverheidsfonds teerden, hadden hunne
arbeiders moeten afdanken: de werkloosheid werd zoo groot dat men de
arbeidersklasse tot het uitvoeren van openbare werken moest gebruiken.
Gent, Antwerpen, Oostende, die zulk een hoogen trap van bloei en welvaart
onder het Hollandsch bestuur bereikt hadden, zagen, de eerste hare
we
|