ts verlangde, spaarde hij het zweet zijns aanschijns
niet, maar zwoegde, totdat hij geld genoeg gewonnen had om zijne
moeder het verlangde voorwerp te schenken. Door arbeidszucht was hij
zoodanig bekwaam geworden in het smidsambacht, dat hij uitoefende,
dat niemand hem in het smeden van allerlei kunstvoorwerpen te boven
ging, en hij een ruim loon voor zijnen arbeid ontving. Dit was eene
der redenen, waarom de woning der weduwe met meer smaak versierd was
en zij als eene der meest-bemiddelde huurlingen der huisjes van ter
Zieken werd aangezien. Haar zoon, die in zijn werk buitengewonen lust
vond, zong en was blijde zonder ophouden; ook had men zijnen echten
naam vergeten, om hem dien van _vroolijken smid_ te geven.
Sedert eenige maanden was op eens in het huis der oude weduwe al dit
genoegen, al die vreugde vergaan; nu waren het slechts tranen, die er
vloeiden, zuchten die men er hoorde, en het zingen van den vroolijken
smid was eene zaak, waaraan de geburen niet meer dachten, dan om zich
gelukkige tijden te herinneren.
Het was op eenen Maandag;--de weduwe zat met natbeschreide wangen bij
het bed, waarop haar zoon lag uitgestrekt. Die sterke jonkman, welke
zoovele jaren den voorhamer met gemak en losheid had behandeld, die
zooveel zweet voor zijne moeder had gestort, was nu als in een
ontvleesd geraamte veranderd. Men kon op zijnen blooten hals
gemakkelijk de ingekrompen spieren zien bewegen; zijne
sleutelbeenderen lagen zoo zichtbaar onder zijne huid, alsof zij als
met een doorschijnend lijnwaad waren overtrokken geweest: zijn gansch
lichaam scheen als weggesmolten. Zijn aangezicht droeg geen het
minste teeken van pijn: alleenlijk was er eene diepe droefheid op
afgeschetst, en men kon duizende hartgrievende woorden lezen in de
flauwe oogen, die hij op zijne moeder gericht hield. Van tijd tot
tijd kwam er nog eene uitdrukking van zaligheid zijn mager aangezicht
beglanzen: het was wel geen lach, maar iets onverstaanbaars, eene
geheime gedachte, die zijne oogen meer deed blinken en hem meer van
het graf, dat op hem gaapte, scheen te verwijderen. Dan vatte de
bedrukte moeder, ziende wat hevige zielestrijd van hoop, van liefde
en van doodende foltering in haren zoon omging, zijne beenige hand en
zuchtte vol ontroering; een enkel woord rolde slechts van hare
lippen, de naam van haren stervenden zoon:
"Quinten! o, Quinten!..."
Nadat zij elkander aldus ruimen tijd bezien hadden, begon de weduwe
opnieuw overvloedige tra
|