angen tijd daarna ontwaakte, bevond zij zich in de zaal en
in den stoel, dien zij verlaten had. Eene jonge vrouw hield een harer
handen en was met teedere zorg bezig, haar tot het leven terug te
roepen. Mevrouw Van Valburg zond hare oogen dwalend rond het vertrek,
en scheen hare herinneringen bijeen te rapen; hare twee kinderen bij
zich ziende, sprak zij tot de jonge vrouw met altijd groeiende
kracht:
"Carolina, ik was plichtig aan wreedheid en onrechtvaardigheid jegens
u. Uwe woorden zijn als eene voorzegging geweest;--gij ziet het, ik
ben rampzalig en verlaten. De Heer heeft mij bezocht en geslagen in
alles, wat mij dierbaar is. Ik hoop nochtans, dat Hij mij niet alleen
op de wereld zal laten; misschien zal Hij in zijne goedheid mij het
leven van een mijner kinderen schenken; maar daartoe heb ik uwe
vergiffenis noodig. O, zuster, de blinddoek is mij ontvallen! Zeg
mij, vergeeft gij mijne misdaden?"
De jonge vrouw smolt weg in medelijdende tranen en zuchtte:
"O, mevrouw, ik heb God voor u gebeden! Mijne vergiffenis is u lang
vergund. Ik versta uwe smart en uw lijden, want ik ben ook moeder, en
bemin de kinderen mijns broeders als mijn eigen kroost. Ho, ik wil u
niet verlaten, voordat wij eenigen uwer kinderen gered hebben; wij
zullen te zamen weenen en bidden, en misschien zal de Almogende zijne
barmhartigheid over ons laten dalen. Ja, ik voel het, gij zult nog
moeder zijn, en u verblijden in den lach dergenen, voor wier leven
gij vreest."
"O, Carolina, zeidet gij eene tweede maal de waarheid! Ziet gij niet,
hoe bleek mijne Regina reeds is? Maar luister op mijne woorden en
onderbreek mij niet.--Ik heb niet eerlijk met u gehandeld, Carolina.
Het is waar, ik heb u de erfenis van uwen oom ontroofd: het is waar,
ik was eene wulpsche, hoovaardige en wreede vrouw.... De
opgeblazenheid had mij blind gemaakt, maar het ongeluk scheurt den
sluier met onweerstaanbare kracht: ik ben niet meer, die ik geweest
ben, en heden zou het mij eene blijdschap zijn, dat gij mij den naam
van zuster gulhartig wildet schenken. Ik versta nu ook de macht van
God en den troost van het gebed; maar dit alles is niet voldoende tot
mijne verzoening met Hem, die mij straft. Hoor, ik kan u het
ontroofde goed niet teruggeven, mits het op de hoofden mijner
kinderen staat; maar ik zal ze opvoeden in de kennis van het
onrechtvaardig bezit en hun de wedergaaf er van als een punt van
hunnen godsdienst doen betrachten. Wat mij aangaat, ik zeg u, dat v
|