Nederduitsche schrijvers, en hieronder de opsteller dezer
mijmering, hebben zich verstaan om den tweeden persoon enkelvoud
langzaam in de schrifttaal herin te voeren. Onze taal zal er in
zoetheid en levendigheid bij winnen, zooals men genoeg uit onderhavig
stuk zelf zal kunnen opmerken.
Ziehier hoe deze woorden verbogen worden:
M. V. O.
1. dijn, dijne, dijn,
2. dijnen, dijne, dijn,
1. van dijnen, van dijne, van dijn,
of dijns, of dijner, of dijns,
aan dijnen, aan dijne, aan dijn,
of dijnen, dijne, dijn,
of dijner, of dijnen.
1. naamval du,
" dij,
" dij, van, aan dij.
II
DE ENGELBEWAARDER, DE DUIVEL EN HET MEISJE
DE ENGEL.--Terug, du booze geest, wat koms du hier zoeken?
DE DUIVEL.--Denks du, engel des lichts, dat ik dij eene ziele zonder
strijden overlate? Drijf dijne liefde dij tot de bescherming der
menschen, mijn haat drijft mij tot hunne vervolging.
DE ENGEL.--Dijn haat! Wat heeft het maagdelijn dij gedaan?
DE DUIVEL.--Is zij geene dochter Eva's?
DE ENGEL.--Zij is het.
DE DUIVEL.--Het maagdelijn is een mensch: zij kan tot God gaan en
eene plaats voor Zijn aanschijn vinden. Ik, overwonnen,
neergebliksemd en tot den afgrond gedoemd, ik alleen blijf eeuwig
gebannen. Den verachtelijken lieveling is mijn ontnomen vaderland
geschonken.--En ik zou hem niet haten, niet vervolgen? O, te lang
reeds gesproken! De nijd brandt gloeiend in mijnen boezem. Aan mij
deze ziele!
DE ENGEL.--Zij is rein, du kans ze niet raken.
DE DUIVEL.--Welaan, wij zullen het beproeven! Du hebs de koude
waarheid, ik de verleidende logen. Beginnen wij den strijd om haar?
(_Een diepe slaap overvalt den broeder; eene nevelwolk omsluit hem;
de lucht wordt warm en balsemend; schitterende bloemen ontstaan rond
de maagd; vogelen zingen op het geboomte_.)
DE ENGEL, _met droefheid en stil_.--O, du almachtige, verleen aan
mijn arm schutskind de krachten om dezen laatste strijd te
doorworstelen. Ik kom voor dijnen troon met de beminde ziele door het
vuur der beproeving gezuiverd.... Moge ik toch niet eeuwen lang het
verlies betreuren van het zoete maagdelijn!
III
DE ENGEL, DE DUIVEL, HET MEISJE, EENE ROZE, EEN BEEKJE.
HET MEISJE; _zij ontwaakt met eenen glimlach_.--O, God, wat is di
|