lde; de teenen zijner
voetjes wrongen zich krakend; zijne oogappelen zaten diep in zijn
hoofd en gaven hem het voorkomen van een levend lijk.
Ho!--hij, die gezien hadde, hoe deze moeder zich, zoo lang zij was,
bij haar kind nederwierp en zijn mismaakt wezen met tranen
besproeide,--hoe zij haren mond op zijne blauwe lippen plaatste en
geweld deed, om een deel harer ziel in zijn lijdend lichaam over te
zenden; hij, die gezien hadde, hoe razend van wanhoop zij opstond en
met het kranke kind de zaal rondliep, alsof zij den dood, die het
vervolgde, wilde ontvluchten;--en hadde hij daarbij gehoord, hoe zij
het vertrek met een wild en akelig gehuil vervulde ... o, hij zou
gewis de helft van zijn leven opgeofferd hebben om die vrouw uit eene
zoo zieldoodende smart te redden. Maar de liefde eener moeder is geen
onfeilbaar schild tegen den dood.--Het kind werd koud op de borst
dergene, die bevend hare handen over zijne kromgespannen leden dreef;
zijne wangen vielen in, alsof het vleesch onder de huid versmolten
ware; zijne vingerkens berimpelden zich, alsof zij in warm water
waren geweekt geweest; en, helaas! het vlies zijner oogen verdroogde
en werd dor! Nochtans, het kind was niet van gevoel en verstand
beroofd; want tusschen al zijne pijnen had het de liefde zijner
moeder nog door eene streeling betaald, en nu riep het met eene stem,
die klonk als bevend glas:
"Drinken, drinken! ik heb dorst!"
De verdwaalde moeder liep met haar kind naar de keuken en laafde het
met het eerste vocht, dat onder hare hand zich aanbood; dan keerde
zij met altijd groeiend verdriet in de zaal terug.
In hare geestverwardheid had zij het gekerm harer schreiende kinderen
niet gehoord; zij had ze zelfs van zich weggestooten, toen zij haar
nageloopen en zich aan hare kleederen vastgehecht hadden. Het scheen
haar, dat een spook haar vervolgde en haren zoon grijpen wilde; de
aanrakingen harer kinderen hadden haar iedermaal eene ijzing van
schrik over haar lichaam gejaagd. Vermoeid, viel zij eindelijk met
haar kind tegen den grond, en beiden bleven niet bewusteloos, maar
roerloos liggen. Terwijl naderde een harer kleine dochtertjes bij
haar hoofd en sprak knielend....
"Och, moeder, mijne ooren tuiten ook ... ik heb ook pijn."
Mevrouw Van Valburg bezag het meisje met eenen smartelijken blik,
sloeg den arm om hare lenden, trok ze met geweld aan hare zijde en
bleef, bitterlijk weenend, tusschen de twee kranke wichtjes liggen.
Hare andere kinderen
|