st,
die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste
beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met
een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en
vernuftig als dat van den wijdberoemden kater _Murr_ kan geweest zijn:
en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk
men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid
bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust
om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn
meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te
spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over
den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door,
heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen;
het zou de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt.
Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van
zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke
Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat
er door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes
geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na
haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden,
aan niets gebrek zou hebben.
Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen
tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin
te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij,
uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door
alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt,
nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst
eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de
nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te
doen, welke de pastijtjes en _croquettes_ bewijzen wanneer zij het
gebraad voorafgaan.
Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom
met Mejuffrouw Stauffacher en haar _alentours_ bekend maken, alvorens ik
er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar
had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is.
Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed,
wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij
haar genomen en zat, in
|