heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij
komt; doch--om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken,
dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der
wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zou kunnen
terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier
kan opsporen."
"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de
oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo
kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar
ik heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste
onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat
elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan
getuigenis geven zoude."
"Nu! ik zou gaarne een zoodanige geschiedenis zien."
"Ik zou gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de
goedheid hebben, even aan de schel te trekken."
De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den
Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast
van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met
rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen
te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar
weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer."
"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der
dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die
de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare
onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en
ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden;
en ook zij moesten er de gevolgen van dragen."
"En--de geschiedenis van de geschiedenis?"
"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als
gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan
het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een
groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met
mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat
wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der
meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt:
"_ou trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans_," vroeg
hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar
de valsche eeden toe dienden,
|