aken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet
strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer
iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan
den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het
juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan
verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren
onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun
miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer
kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en
die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die
eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities
voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar
tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en
duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze
hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de
schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen
aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had
verbannen en opgeoefferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden
te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek,
die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was,
en tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den
redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte
stem, een aria uit _Blaise et Babet_ of _Les trois Fermiers_ te zingen,
of liedjes te neurien, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en
die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid
bezaten;--voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste
is dat men hooren kan.
Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was
geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel;
noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk
maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat,
die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een
welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke
virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was
aangespoord.
Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste
pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaat
|