inste Maandag niet op de oefening, hoewel ik
meen hem even gezien te hebben in den hoek van de steenen binnenplaats
onder toezicht van een bewaarder.
Dinsdag daarop, mijn laatsten dag in de gevangenis, zag ik hem bij de
oefening. Hij was nog erger dan den vorigen keer, en werd weer naar
binnen gestuurd. Sindsdien weet ik niets van hem, maar van een der
gevangenen, die op de oefening vlak bij mij liep, kwam ik te weten dat
hij Zaterdagmiddag in het kookhuis vier-en-twintig slagen gekregen had
op bevel van de rechters op bezoek en na rapport van den dokter. Het
gehuil dat ons allen verschrikt had, was van hem geweest. Deze man is
ongetwijfeld op weg krankzinnig te worden. De gevangenisdokters hebben
geen verstand van eenige ziekte van den geest. Zij zijn in hun soort
onwetende lieden. De pathologie van den geest is hun onbekend. Als
iemand krankzinnig wordt, behandelen zij hem alsof hij zich aanstelde.
Zij laten hem telkens weer straffen. Natuurlijk wordt de man hoe
langer hoe erger. Wanneer de gewone straffen zijn uitgeput, brengt de
dokter rapport uit van het geval aan de rechters. Het gevolg is
afranselen. Natuurlijk doet men dat niet met een karwats. Het is wat
men "berken" noemt. Het werktuig is een berkeroede. Maar de uitwerking
op den rampzaligen halfwijze kan men zich verbeelden.
Zijn nummer is, of was in elk geval, A.2.11. Het gelukte mij ook zijn
naam uit te vinden. Hij heet Prince. Daar moet terstond iets voor hem
gedaan worden. Hij is soldaat en veroordeeld door den krijgsraad. Zijn
straftijd is zes maanden. Hij heeft nog drie maanden voor den boeg.
Mag ik U verzoeken Uw invloed te gebruiken om dit geval te doen
onderzoeken en maatregelen te doen nemen dat de waanzinnige gevangene
behoorlijk behandeld wordt?
Een rapport van de Medische Commissie baat niets. Men kan het niet
vertrouwen. De mannen van het medisch toezicht schijnen het verschil
niet te begrijpen tusschen idiootheid en waanzin, tusschen de volkomen
afwezigheid van een functie of een orgaan en de ziekte van een
functie of een orgaan. Deze man A.2.11 zal ongetwijfeld instaat zijn
zijn naam op te geven, den aard van zijn misdrijf, den dag der maand,
den datum van aanvang en einde van zijn straftijd, en zal antwoord
kunnen geven op iedere gewone eenvoudige vraag. Maar dat zijn geest
ziek is, lijdt geen twijfel. Op het oogenblik is een vreeselijk duel
aan den gang tusschen hem en den dokter. De dokter vecht voor een
theorie. De man vecht voor z
|