perkt eene andere hoogte het gezicht.
In de vallei schuilen hier en daar eenvoudige huisjes, te midden van
vruchtbare akkers, gescheiden door hagen en grachten.
Weinige geluiden treffen het oor: het tierelieren van eenen opstijgenden
leeuwerik; het juichen van een spelend kind, blootsvoets weg en weer
loopend; het tiktakken van een weefgetouw, of het schokken van eenen
naderenden boerenwagen.
Het dal, dat zich rondom den Spoelberg, tusschen Kortrijk, Deerlijk,
Zwevegem en Knokke, uitstrekt, was in 1814 het tooneel van eene bloedige
schermutseling.
De veldheer Thielmann had te Oudenaarde vernomen, dat de Franschen den
31 Maart uit Gent naar Kortrijk afzakten. Hij snelde met zijne mannen
naar Zwevegem, ten einde den vijand van ter zijde te bestoken.
In den beginne kozen de Franschen het hazenpad. Doch zij kregen
versterking, en rukten nu dapper voort in de richting van den Spoelberg.
Na eenen hardnekkigen wederstand deed Thielmann den aftocht blazen.
Men rekent, dat deze botsing het leven kostte aan 300 wapenknechten.
Hedendaags vindt men te Zwevegem nog ettelijke huizen met eenen kanonbal
in den gevel. Daaronder kapte men het jaartal 1814.
VI.
De hofsteden "ten Akker."
De reiziger, die Zuid-Vlaanderen bezoekt, ontmoet links en rechts vele
omwalde hofsteden. Daar hadden de middeleeuwsche heerlijkheden hunne
zetels.
Op het grondgebied van Kortrijk alleen telde men vier en twintig
heerlijkheden: ten Akker, ten Berge, van Bovekerke, van Busschaard, van
Clessenare, van Diestveld, van Hoog- en Neder-Mosscher, van Hembijze,
van Lerberge, van Monjoie, van Ronseval, van Steenbrugge, van Walle,
enz.
De heerlijkheid ten Akker was zeer oud en groot. Nog in 1701 bedroeg
hare uitgestrektheid "veertien bunderen lands, luttel min ofte meer,
houdende aen elkander."
De huidige hofstede vindt men achter Sint-Rochus-kerk, tusschen de
Sint-Denijsstraat en den weg naar Zwevegem.
Op de brug blijven wij staan.
Het eerste voorwerp, dat ons treft, is een beeldje van O. L. Vrouw,
schuilende in eene kleine nis, aangebracht in het gemetselde deel der
poort. De Vlaamsche landbouwer stelt immers nog altijd zijne have onder
de bescherming der Moeder Gods.
De eenden drijven op het donkere water van den wal; de hennen drentelen
langs den oever, nu eens toekijkende, dan weer elkander aanblikkende.
Men zou haast zeggen, dat zij hunne verwondering uitdrukken over het
doen der zwemmers.
Drie groote gebouwen omr
|