ng, of men benoemde den nederigen man tot bisschop in
dezelfde stad. Hij vroeg echter zijn ontslag, en kwam naar Vlaanderen
terug. Hij predikte te Torhout, te Gistel en te Veurne, bouwde een
klooster te Oudenburg, in het Brugsche, en stierf aldaar in 1087, in den
ouderdom van 47 jaren.
De kerk van Tiegem bezit een bovenarmbeen van Vlaanderens grooten
apostel.
XI.
Naar het Kapelbosch.
De heer VITAL MOREELS-VERHAEGHE, de groote en verlichte weldoener van
Tiegem, vergezelde ons in den namiddag naar het Kapelbosch, op de
zuidelijke helling der hoogvlakte.
Het Kapelbosch is hedendaags zeven hectaren groot en heeft eene waarde
van 150,000 fr.
Alwat de oogen kan streelen, alwat den bezoeker tot vrome gedachten kan
stemmen, vindt men daar vereenigd. De natuur en de kunst wrochten
zusterlijk samen om een der prachtigste panorama's van heel ons land
voor het oog der reizigers te ontvouwen.
Op den Pottelsberg, op den Muziekberg staat men veel hooger, te midden
van eene wilde natuur; te Tiegem is het rondzicht groot, het tafereel
vol kleur en beweging, vol leven.
In het bosch vindt men lommerrijke wandeldreven, rotsen en onderaardsche
gangen, vijvers en brugjes, glooiingen met weelderig gras en bloemen,
aquariums met kleine, blinkende vischjes. Twee villa's verheffen hunne
torens boven het geboomte.
Midden in het bosch staat eene nieuwe kapel, toegewijd aan den H.
Arnoldus (1865). Zij is achthoekig en lief geschilderd. Door zeven
venstertjes speelt het daglicht in het heiligdom.
Uit de kapel komende, heeft men rechts de grot van S. Arnold. Hooger, te
midden van struiken en boomen, schuilt een groot kruisbeeld; lager
spruit dag en nacht de Arnoldusbron, eenen vijver spijzende, waarop
eenige zwanen gaggelend rondzwemmen.
Uit dien vijver vloeit de Arnoldusbeek, die naar Avelgem loopt en
vroeger den wal van het kasteel vulde.
Alles wekt den wandelaar tot ingetogenheid op: het tintelen der zon door
de bladeren, het kweelen der vogelen in de heesters, het ruischen van
het loover, het murmelen der bron, het fluisteren der bedevaarders. O
ja, dus zong de dichter TOLLENS, ik reik hem broederlijk de hand,
Die mijmren kan in de eenzaamheid van 't woud,
En droomend doolt, en de aarde kan vergeten,
En, peinzende op een tronk gezeten,
Somtijds de handen vouwt.
Wie liever eene verversching heeft, ga naar de "Laiterie," niet verre
van de kapel. Onder een verheven afdak is he
|