verborg
later de beruchte Jan de Lichte zijnen buit.
Het woord _raspaille_ zal wel hetzelfde zijn als _respeel_, door KILIAAN
opgegeven in den zin van deugniet, fielt, boef, guit, schelm, schurk.
NICOLAAS DESPARS, van Brugge, gewaagt in zijne kroniek van "eeneghe
quade ende rouckelooze raspaylgien." Zoodat het Raspaillenwoud eene
schuilplaats zal geweest zijn voor al het janhagel uit Brabant, Henegouw
en Vlaanderen.
Maar... het is tijd, dat wij eens rondkijken!
Wij onderscheiden Deftinge, Parike en Goeferdinge in de nabijheid;
Neder- en Opbrakel in het dal der Zwalm; Lessen in het Henegouwsche. Aan
den gezichteinder, boven Goeferdinge, blauwen de wouden van Vloesberge
en Brakel, met het bosch te Rijst. De Molenbeek kronkelt door de
delling, vloeiende langs Smeerebbe naar den Dender.
Achter "het Hemelrijk" stijgt de berg nog eenige meters.
Hier treffen wij een groot kruisbeeld aan, beschaduwd door drie
donkergroene mastboomen. Men zou haast zeggen, dat zij treuren...
Verder staat een groot beeld van de Moeder der smarten -- een gewrocht
van G. DE GRUPELLO. Wij lezen op het voetstuk: "Ick groete u, herte van
Maria, Moeder van Jesus, doorsteken met het sweert der droefheden; wees
my, ermen zondaer genaedich, nu ende in de ure van myne dood!"
Op het hoogste van den berg rijst eene lieve kapel, toegewijd aan de
Troosteres der bedrukten. Oorkonden uit de XIIIe eeuw maken er reeds
gewag van.
Deze kapel bestaat uit twee deelen, gescheiden door eene traliedeur: een
portaal, waar de bedevaarders knielen, en een achthoekig koor, lief
geschilderd en versierd. Het licht dringt door een koepeltje binnen.
Bezijden de kapel, doch veel lager, is een vijvertje, altijd goed
voorzien van water, en eene arduinen zuil van eenige meters hoogte: het
tafeltje van den berg.
Aan deze zijde is het landschap even schoon. Wij zoeken Hemelveerdegem,
ten Oosten van Nederbrakel; Schendelbeke en Idegem, twee dorpen op den
Dender; Grimmingen, Onkerzele, Moerbeke en Viane, aan den kant van
Brabant. Verder steken de torenspitsen van eenige Henegouwsche en
Brabantsche gemeenten slank in de wasemige lucht. In het geheel
onderscheiden wij de witte gevels van drie steden en de torentjes van
een twintigtal dorpskerken.
In het _Jaarboekje_ van Rens, voor 1851, lazen wij eens een dichtstukje
van FRANS DE BECK, dat ons gedeeltelijk te binnen schiet...
Hoe lustig zien wij ginds de wijde Dendermeerschen
Bezet met welig horenvee
|