:
--Tet-tet-tet....
Hij tort de wegels langzaam plat, kon nievers een papierken zien liggen
en dook seffens de minste onregelmatigheid. Hij wilde alles in gelijke
effenheid zien schoon wezen. De palmboomen moesten zorgelijk gesnoeid en
gekapt worden, de graspleinen vlak gemaaid. Hij had deugd als niets meer
buitensporig was, en liet zich daarna wat rusten op een der groene
banken. Van daar bewonderde hij den tuin, volgde met liefde de sierlijke
vaart der baantjes, de plezierige reke zonnebloemplanten, de kleine
wilgen met zilveren tronk, en alginds het hooge gebladerte, rossig,
bruin, gloeiend en geel. Hij pinkte af en toe een kruideken of een
stofken van zijn bruine veste, en lei bij tijden een plooi rechtte in de
vouw van zijn knie. Vervolgens trok hij voorzichtig een boeksken uit
zijn zak en zette zich te lezen. Albien was een zwakke geest, geleid
door allerlei manieen. Op zijn bureel was hij een niet-denkend mensch,
een weerlooze schakel in de administratieve keten. Hij ging gewillig met
de omstandigheden mee, zonder die te bespreken; hij bekampte ze in elk
geval nooit. Zijn leven was zonder passie. Hij stortte maandelijks al
het geld, dat hij won in de handen van Ursule, die altijd stiptelijk
naging of de afkortingen voor de pensioenkas goed berekend waren. Hij
hield geen duit achter. Hij kreeg van Ursule alle weken een frank, en
hij meende dat hij ook niet meer noodig had. Hij kocht daarmee altemets
een dagblad, altemets een pakje nieuw zaad voor den lochting, meermaals
echter een vijfcentenboekje. Die boekjes lagen in een klein winkelken
van de benedenstad te koop achter de ruiten. Hij bleef eerst lang voor
't raam staan eer hij binnenging. Hij moest ze allemaal eerst
buitenwaarts bekijken, en de titels lezen en in zijnen geest dan
vergelijken, om endelijk goed te weten wat hij nemen zou. 't Waren
raadselboekjes, boekjes met charaden, met goocheltoeren, met
wonderzottigheden.
Hij verkoos over 't algemeen de goocheltoeren of het stekjesleggen, en
dergelijke, waar hij zich tot laat in den avond mee kon bezighouden.
Verhalen en dwaze perten, daar hield hij minder van.
--Onnoozele dingetjes, zei hij.
Hij peinsde dat hij een "vinder" was. Hij kon uren en uren nadenken over
de oplossing van een raadsel. Achteraan in het boekje stonden de
oplossingen gezamenlijk gedrukt, maar hij zocht eerst minstens een dag
of drije eer hij 't opgaf. Dan was hij moedeloos. Hij beweerde dat de
vraag onduidelijk gesteld werd,
|