eenlichtende topaas;
Maar in den dag een levende fontein,
Die stroomt den dorstenden zijn zoet solaas.
(_Verzen_)
O, ELKEN DAG BEGINNEN
O, elken dag beginnen
Dit broze bezinnen
Als hartdoorgloedenden wijn,--
Iederen nacht vergeten
Dit vorstlijk weten,
Dat gij zijt mijn.
Door diepe droomedalen
Eenzamen nacht verdwalen
Als arm man zonder wijk,--
In morgenpaleizen
Den dag zien rijzen
Over eigen wonderrijk.
Met avond sterven,
Een Koning zonder erven,
In koelen nachtedood gebed,--
Met morgen rijden
In feesttocht van verblijden
Ter kroning naar uw lichtdoorvlagde stad.
Uit iedren nacht herboren,
Tot iedren dag verkoren,
Een godgeroepen kind zoo vroom,
Dat met diepopgetogen
Jongheilige oogen
Mag opgaan tot steeds nieuwen dagedroom.
(_Praeludien_)
IK DENK ALDOOR AAN ROZEN
Ik denk aldoor aan rozen,
Rozen wit en rood,
Tot al gepeinzen overblozen
Uw eigen voetjes warm en bloot.
Ik hoor den heelen dag als vogelenkelen,
Als fluiten ver, dat krimpt en zwelt,
Tot vlak bij huis uw lippen woordespelen
En al geluid versmelt.
Ik zie aldoor als blanke sterren stralen
Door 't donkerzware middagblauw,
Totdat uw oogen naar mij dalen
Van boven de'avonddauw.
Van u kan maar bij deelen droomen
De lange dag die u verwacht;
En wonder blijft uw volle komen
Straks aan de hand der jonge nacht.
(_Praeludien_)
INVOCATIO AMORIS
Dien de blinden blinde smaden,
Daar uw glans hun schemer dooft
Waar de kroon van uw genaden
Weerlicht om een sterflijk hoofd:
Door de duizenden verloornen
Aangebeden noch vermoed:
God dien enkel uw verkoornen
Loven voor het hoogste goed....
Door de kleurgebroken bogen
Van de tranen die gij zondt,
Worden ziende weer mijn oogen
Als in nieuwen morgenstond:
Zien de matelooze wereld
Stralen nog van zoom tot zoom;
Heel de matelooze wereld
Bleef uw ongerepte droom!
Laat mij onder uw beminden,
't Zij gij zegent of kastijdt:
Blijf mij eeuwiglijk verblinden
Tot het kind dat u belijdt.
Lust en smart in uwe banden
Werd hetzelfde hemelsch brood:
Eindloos zoet uit uwe handen
Laav' de laatste teug, de dood.
(_Vergeten Liedjes_)
NAMEN
Wat is u of mij een naam,
Werelds prijs of werelds blaam,
Als de ziel de dingen weet en mint
Dieper dan hun naam, mijn kind?
Elk ding krijgt zijn gouden naam
Eens in schoonheids vol verzaam
Als al schoone dingen zijn
Zonneklaar en zonder schijn.
Daar vervalt het scho
|