ed-nemende te al tijden
Machteloos eerend, verder in goed-leefsche
Koelheid het Goede doen, het Slechte mijden?
11. SHELLEY'S OORDEEL
Doch Shelley's stem zei, klinkend als het golven
Van wind door slank-getopte popel-takken:
"De aarde werd woonoord voor gespeende wolven,
"Die met hun jonge tanden alles pakken.
"Dra zullen dichters wonen in barakken,
"Waar, als zij daags hebben gespit, gedolven,
"Zij worden heengedreven door de kolven
"Van vunze Bolsjewistische Kozakken.
"'t Menschdom is als Natuur, waar allen strijden,
"Geroofd wordt eeuwig-door: 't gaat op en neder,
"Dees wint of die, maar 't is tot scha voor beiden.
"O, vlieg, vriend, met mij mede, als lichte veder....
"Hierboven is het zalig, waar in wijden
"Kring alle blauwingen zich om ons breiden!"
12. SLOT
Toen lachte ik. "Meester, in die hooge streken,
"Waarheen mijn droomen ging in kinderjaren,
"Wanneer ik zat lange avonden te staren,
"Wijl alle sterren naar me, als oogen, keken....
"Voel _ik_ mij, die maar 'n aardling ben, een zware,
"Veel minder thuis dan Gij." Gelijk een bleeke
Straal van de maan, dien bladbeweeg kwam breken,
Was Shelley, als een waan, plots heengevaren....
"Illusie, gingt gij?" zei ik zacht. "Waar bleeft gij?
"Muziekvolle ademing uit beetre sferen,
"Die eenmaal 'n oogwenk hier op aard verkeeren
"Kwaamt, om te vlieden, ook te gauw toen ... streeft gij
"De oneindigheid der Ruimte door weer, om te ontmoeten
"'t Verbeelde Kernpunt van dees Chaos,datwij groeten ...?"
TER GEDACHTENIS AAN ALPHONS DIEPENBROCK
I
Ofschoon Gij ligt nu, wit als sneeuw, geloken
Die levende oogen, o, voor goed, en 't woord,
Het aardsche dat hier spreekt, niet wordt gehoord
Door wie als Gij, als elk eens, diep gedoken
In 't grondloos-Eene-en-Eeuwige-ongebroken,
Leeft, maar met alles saam, onsterflijk voort ...
O, 'k roep U toe--Uw rust wordt niet gestoord--
En 'k roep dus, nogmaals, woorden waar gesproken
Voor 't Hooge en Onaanschouwbare Aangezicht
Van 't Eeuwge Zijn in 't allerdiepst des Levens:
Gij waart een Hooge, een Goede en Wijze tevens:
Diep in Uw Binnenst leefde Uw ziel in 't licht,
En wat in dat diepst Eigne zong als 't Levend-schoone
Schiept ge om in 't heerlijk-klagend juublen Uwer tonen.
II
't Allerdiepst Raadsel dezes Levens nam
Uw innigst In-zijn op weer in zijn schoot,
Dat altijd, sinds het uit dat Eeuwge vloot,
Terug verlangde naar waar 't eens van k
|