Shelley en las.[*] De wilde golven sloegen
Luider en luider langs de zijden, droegen
Hoog-op het broze vaartuig, met geklag
Van schril zoevend gieren door want en stag,
Die knerpten. Hoorde-i niet, hoe de andren joegen
Hierheen en daarheen, zuchtten, riepen, kloegen?
Hij las maar, las, totdat hij niets meer zag ...
Toen stond hij op, verwonderd: neevlen drongen
Overal aan, en plots ... een donker blok
Komt dreigend door die misten opgesprongen ...
Hij wankelt door den donderenden schok ...
"Is dat de Dood? ontvang me ..." en willig glijdend
Valt hij de diepte in, zwijgend, de armen breidend.
[Voetnoot *: In Keats' _Eve of St. Agnes_, dat omgeslagen in zijn zak
werd gevonden.]
5. BEKENTENIS VAN DEN MOORDENAAR[*]
Wij waren jonge wilden: o, de vloek,
Te moeten jong en dwaas zijn: niet te weten
En toch te doen ... wel gauw weer is 't vergeten....
Maar later ... later.... Ach! 'k ben moede, ik zoek
Naar woorden, om te sussen mijn geweten,
Doch vind er geene.... Zie daar, in dien hoek,
Daar staat Hij en hij glimlacht: schijnt te meten
Den afstand naar mijn bed ... geef mij dien doek,
'k Moet hoesten weer: bloed is 't: ik voel 't, als rijden
Mij duivlen door de borst: 'k zal 't snel belijden,
Want haast begeeft mij de adem ... en ik sterf:
'k Heb eens in 't stormen der Toscaansche baren....
... Geef, geef mij de absolutie of 'k verderf....
Voor geld een Engelsch scheepje omvergevaren.
[Voetnoot 1: Zie W. M. Rossetti's Memoir of Schelley, blz. 126. (London,
John Slark 1886).]
6. SHELLEY'S VERSCHIJNING
Stil was 't, toen Shelley snellijk tot mij trad....
Ik zag hem nauw, maar voelde zijn nabijen
Bovenaardsche' adem om mijn hoofd zich vlijen,
Zoo zacht, alsof er op een buiten-pad,
Waar niemand loopt, een zoeltje gaat: geen blad
Omhoog beweegt: men merkt alleen zachtblij een
Vreemde verfrissching langs zijn slapen glijen....
Eerbiedig wachtte ik roerloos, waar ik zat:
"Hoor naar uw Ziel, die gij nauw weet, die binnen,
Ver achter 't aardsche schimmenspel, zich wiegt
Op eigen levensdiepte, waar 't beminnen
Eindeloos-door om 't Eeuwig-Schoone vliegt,
Lijk in 't Heelal-ruim om de nooit te kennen,
Der zonnen Zon, al andre zonnen rennen."
7. VERVOLG
Zoo voelde ik: Shelley zeide 't, en een vrede
Van veilig weten zeeg er door mijn heele
Wezen tot in mijn diepste ziel, die 'k spelen
Hoorde van ver, stil-eenzaam op de breede
Weiden der ei
|