uwe vreugd genezen,
Ons gemeen geheim geraen:
Alle smart omhooggedragen
Meerdert vreugdes gouden schat:
Slechts de vleuglen die ons schragen,
Zijn van aardes tranen nat.
_(Carmina)_
VERZEN VAN WIES MOENS
LIED
Vesperbanken
als vlinders
komen zich zetten in je haar.
Ik kus je voorhoofd
de witte Bethlehemster
over dit avondland
luidroepend als een klok!
Ik zing
de tobogganlijn van je hals.
Eeuwig moet ik
het bloedige riet bespelen
aan je mond:
ik heb het fluitewijsje lief
van je ziel!
EROTIEK
Krisdans, fakkeltocht,
blinkende skipad hoog:
Leven dat ik je brengen moet
lijk het stond
van kino en nachthonger opengerukt
in straatmeisjes ogen;
achter de wilde honigvelden
van mijn hart,
Leven lacht
kind met blote tanden
reikt je zijn melkwitte handen
Zo goed, zo goed!
Wees sneeuwster
en laat je verslinden
in de zachte brand
van mijn hand.
Ik breng je op mijn tong:
wind, hemel en aarde!
Als morgen over de wereld luidt
hoor mijn Ave.
Op de hemel van je ziel
laat me bloeien:
boom, van je zon, van je luchten,
hij strooit zijn bloesems, zijn vruchten,
zijn laatste blad en zijn vogelen
alle in je schoot.
Je draagt de vracht zo licht.
Zo lacht voor je mijn ziel,
en zingt
als want van schepen in de wind,
zon en dauw omzoend--
en ik ben je luit
aan alle snaren gesprongen
van tranen,
van lach,
van zaligheid!
[Illustratie: WIES MOENS]
SLAAP
Als je ver afzit in de kring
--lamp heeft zich over ons verwonderd:
opspringende vond zij
blijde zonnen om haar:
onze gezichten!--
warm bebroeden je mijn ogen.
Niet nachtelik is mijne liefde:
Ophelia-maan dolend langs moren en grachten,
maar een Septembermorgen
met zon die de mist vaneenklaroent,
en de geur van mijn liefde
als van een vers gekalefaterde boot.
Ik kom van zo wijd, en telkens weer,
de tafel tussen ons in zo onafzienbaar land;
de witte berg
van je schouder is ver,
de zoete klokken
over het Meidal van je gelaat.
Nu, lijk de voerman in de vriesnacht,
wetend gezellige herberg,
stallamp en schelf, de polk in het hooi--
over eindeloze banen dokkert mijn hart
naar de slaap die in je moederlik is.
En lamp legt honig over je zoete leden!
WINTERLAND
Neer vallen op witte sneeuw
de rode roodborstjes als bloedkoralen.
Eindeloos wit is witte winterland,
ligt als een witte schoot, monkelt naar de zon:
korrel voor korrel moet
de bleek-gouden graankoop in deze witt
|