FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   >>  
zijn vastgeroeste pin. En uit de vlakte en den vloed En over zee en bergbazalt Borrelt en breekt de bende baan Die duisternis en nevel spalt. Waarheen dit luisterrijke spel, Waarheen dit weergaloos gewiel? Tot d'opperste vollustigheid, Tot de bestemming van de ziel; Tot stillen hermelijnen nacht, Volmaakt van lijn en tinteling, Waar alles alles is gevuld Van glanzende verzadiging. III O groote ruischelaar, Snelwiekig wonder; Hoe wordt de kranke dag Zevenmaal gezonder Als g'uit de wolken scheert, Als g'aan de vlakte veert, Als ge de golven keert Over en onder. O groote ruischelaar, Breedvlerkig wezen, Nauw staat de hemel vol Regen gerezen, Of met een schuddering Van uw gezwaaiden zwing Zwiept gij de zonnesching Over de vreezen. Wolkenrot, wintergod, Waar werpt g'uw anker? Zeeen zijn veel te klein, Bergen te wankel. 't Sterrenheir stilt u niet, Nachtdonker drilt u niet, Maanvree vermildt u niet, Bandlooze zwanker! Doch zijn uw wegen ook Wild, woest en woedig, Ergens in 't ongezien Wordt ge vroom en vroedig. Splijt u een sterker wil, Siddert uw albedil, Staat gij gebogen stil, Eindloos ootmoedig. IV Hoezee! daar jaagt het heksenspan Der dolle regenbenden an! Ze dragen sneeuwen hoozen, Een rok van waterrozen, Een schel blazoen, een felle speer, Aan ied're steek een raveveer.... Ze blikken op noch omme, Lijk een bezeten dromme Ze suizen over struik en blom En slaan de bange boomen krom.... Berg weg, berg weg uw leven! Het is haar al om 't even. En wilt ge niet, al goed, al goed, Ze rijde' u schaat'rend onder heur voet! De vaart schiet zwarte vlerken aan, Wil uit zijn donker bed vandaan En heft zich boven 't gele riet En huilt zijn eigen zegelied En werpt zijn brosse schuimen Lijk uitgewaaide pluimen En steigert aan den steilen wal En slaat terug in boozen val En dindert op in stroomen En kan niet hooger komen; De rosse ruiters daav'ren rond En springen in zijn zwarten mond En dansen op zijn duister oog En spannen hem een zilverboog En roetsen voort en verder Lijk kudden zonder herder.... De luchte leeft van perelsop, Het klettert van heur speren op, Ze klirren met heur sporen Weerszijen van den toren En steken hem in eenen klap In grauw-geweven nonnekap. En voort en voort geschuierd! De molen moet gesluierd! O zie dat kleene huisken staan! Het krijgt een wollen buisken aan. Hoor hoor dat druischen, drusten Lijk opgebarsten fusten.... Hoessa! de appel plo
PREV.   NEXT  
|<   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   >>  



Top keywords:

groote

 
ruischelaar
 

vlakte

 

Waarheen

 

vandaan

 

uitgewaaide

 

schuimen

 

zegelied

 
pluimen
 

brosse


steilen

 

steigert

 

schaat

 

boomen

 

struik

 
suizen
 

blikken

 

bezeten

 
dromme
 

schiet


zwarte

 

vlerken

 

donker

 

nonnekap

 
geweven
 

geschuierd

 

gesluierd

 

Weerszijen

 

sporen

 

steken


kleene

 

opgebarsten

 
drusten
 
fusten
 

Hoessa

 

druischen

 

huisken

 

krijgt

 

wollen

 

buisken


klirren

 
speren
 

ruiters

 

raveveer

 

zwarten

 

springen

 

boozen

 

dindert

 
stroomen
 
hooger