Zo goed
als een klokje diep in het dal,
de lauwe geur van veevoeder overal
's avonds over de dorpen lijk een offerande.
VERZEN VAN WILLEM KLOOS
PERCY BYSSHE SHELLEY
_AAN CO REYNEKE VAN STUWE_
I. PROOeIMION
Soms, als men diep in zijn gedachten klimt
Naar de aan het zwarte azuur te ziene plekken,
De veel licht-eeuwen verre nevelvlekken,
Wier magisch scheemren weifelend verschimt,
Verlangt men naar omhoog, waar 't vonkt en glimt,
Beide armen ijlings voor zich op te strekken
In forschen uitzwaai, 'of ons vleuglen dekken,
Die daarheen voeren, waar aan verdre kim 't
Paleis komt rijzen, en onsterflijk wonen
Al wie op aarde in 't Onverderflijk-Schoone
Leefden, en schiepen wat niet kan vergaan.
Ach! 't menschdom ging hen voor hun hoogheid loonen....
Aischulos vluchtte voor der burgren hoonen,
En Shelley is op zee door moord vergaan.
2. VOORGEVOEL
Wie ging, met snelle stappen, slank, gebogen
Een heel klein beetje 't hoofd, langs 't ruischend strand?
Daar heft hij plots zijn Aanschijn en met oogen,
Vaag en toch klaar, uitkijkend naar den rand,
Den versten zoom des horizons, waar vlogen
Vogels, als vlekken op den heldren wand
Des eindloos-wijden hemels, en zijn hand,
Als vogel-zelf, zich zwierend naar den hooge,
Leek hij zoo klein daar, in 't heelal-ruim staande,
De onsterfelijke Shelley.... Zwaar-diep-luid,
Een beest, dat bulkt naar onbereikbren buit,
Galmt dof de zee, golven op golven slaande:
Dees weten 't wel, want, ach, slechts weinig uren later
Lag 't goddelijk genie, als lijk, ver, diep in 't water.
3. DE MOORD
Het ranke lichaam van de boot (de haven
Uitschietend als een meeuw opeens, met volle
Zeilen, die heftig inderhaast zich bollen)
Scheert over 't zeeschuim reeds, waar, in wild draven,
('s Afgrond's mysterien het doodssein gaven)
Zij streeft den stormwind tegemoet te hollen,
Wijl, achteraan en naast, twee even dolle
(Als, ach! op roof-moord uitgestuurde slaven)
Barken snel reppen. Dan komt Duister vallen:
De mist ligt laag op 't water: zien en hooren
Vergaan, alleen de horens hoeend schallen....
Hol-dof een botsing bonst: men raadt een smoren,
Door dichte witheid, van twee lichte gillen[*]
En verder niets dan Dood, de diep-in stille....
[Voetnoot *: Van Capt. Williams en Charles Vivian, den scheepsjongen,
Shelley's medeschepelingen.]
4. SHELLEY'S STERVEN
Voorover, in het boot-ruim, lang-uit lag
|