Toen ik te Parys kwam, was myn eerste werk, om den Heer Blankaart op
te zoeken: dit gelukte my, na veel lopens en dravens. Ik vond hem den
zelfden man, als ik hem altoos vond. Hy was zeer verheugt my te zien,
en heeft, om met my, en nog een Amsterdams Heer, Cornelis Edeling, te
kunnen reizen, zyn reis nog drie dagen uitgestelt. Wy logeeren by hem.
Hy moet zeer ryk zyn, want hy leeft hier net als in zyn eigen huis. Gy
kunt wel denken, lieve Moeder, dat ik voort naar myne Beminde vroeg?
't Was alles wel; zei hy. Des avonds by elkander zittende na dat wy
den maaltyd gedaan hebben, zat hy in zyn praatstoel, en vroeg ons, of
wy nog geen meisje hadden? Ik zuchtte. Edeling lachte. "Dat zou, zei
de jonge Heer, schande zyn voor ons, geen meisje, en drie vier en
twintig jaar!"--"Eer heeft uw hart," riep de goede man, en vreef in
zyne handen van genoegen. "Nu, Willem, (tegen my,) hoe zit het by
u?"--"Hopeloze liefde, myn Heer Blankaart; ik bemin Juffrouw
Burgerhart; en ben overtuigt, dat zy myne Vrouw niet worden kan."
--"Wel, voor haar dan een ander, die u beter lykt:" hervatte hy.
_Ik_. Daar kan ik niet aan denken.
_Hy_. Nu, 't is nog vroeg in 't Gasthuis; doch op Saartje moet gy geen
staat maken. Ik zal voor u ook wel een goeje Vrouw opschommelen, en
die voor u veel beter zyn zal; want zie, Willem, al had ik eene eige
Dochter, en gy kost er gelukkig mee zyn, ik gaf ze u, met de helft van
myn goed er by: ik hou veel van u: en ook, hier, onzen Vriends Broer
verkeert naar haar, en zo zyn Vader my maar niet te veel malens aan
den kling maakt, zal ik haar geven: hy is de man, dien zy hebben moet;
dat zeggen alle menschen, die hem en haar kennen. Kom, je moet niet
bleek worden, Willem; ik zal u ook helpen; jy zult een Vrouw als een
geschilderde paerel hebben: laat ik zelf maar te Amsterdam zyn: ik
weet zo iets voor u, dunkt my.
_Edeling_. Lieve, goedaartige Heer! mag ik my ook wel in uwe gunst
bevelen!
_Hy_. Hoe, moet ik voor u ook zoeken? Neen, neen, dat niet: met Willem
is 't wat anders! ik moet hem schadeloos stellen.
_Edeling_. Kom, ik zal alles maar opbiegten, op hoop van eene goede
absolutie te krygen: maar laten wy eerst uw gezontheid eens oud
vaderlands drinken. (_Wy deden zo, en de Heer Blankaart gloeide van
genoegen_.)
Ik heb juist, uit vrees voor myn Vader, die de beste, de eerlykste,
maar ook in eenigen opzichte de wonderlykste man is, iets gedaan, dat
my, vrees ik, droevig zal opbreken!--Ik ben daar zo maar
|