h het scheen my hoognodig, om, vroeg in
den morgen, weg te ryden; ik ging naar Utrecht, en van daar op Arnhem;
thans ben ik op Pruisischen bodem, en laat my ligt Hofraad maken; 't
kan te pas komen. Hoort gy niets? Alles zou ik nog vergeten kunnen,
maar ik bemin haar tot myn straf. Dit maakt my dol op my zelf, en met
dit al, het is niet anders.
Als gy niets beters te doen hebt, kom dan by my, en breng Philips
mede, op dat ik ten minsten een paar guiten heb, op wie ik al het
onweer myner gehoonde en van liefde gemartelde ziel vryelyk mag
uitgieten.
T. T.
R.
HONDERD-EEN EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Wed. Willis laat Blankaart _een
blauwtje loopen_.
HONDERD-TWEE EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Hendrik schrijft Sara een solide
liefdesbrief.
HONDERD-DRIE EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Sara antwoordt hem niet minder
degelijk; _er ligt haar nog iets op 't hart; ze denkt dat_ Hendrik
_nog niets weet van 't geval met_ R., maar uit de Honderd-vier en
vijftigste brief blijkt dat hij alles wist.
HONDERD-VIJF EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Anna Willis noemt haar verloofde
Smit "waarde vriend"--deelt hem de _officieele verloving mee_ van Sara
en Hendrik. Blankaart was zeer ontroerd, doch lachtte zijn tranen weg.
HONDERD-ZES EN VYFTIGSTE BRIEF.
DE HEER HENDRIK EDELING AAN MEJUFFROUW SARA BURGERHART.
_Myne Tederbeminde!_
Ik kan my zelf het genoegen niet onthouden, om te schryven, in die
droefgeestige uuren, dat ik uw gezelschap moet missen. Ik weet, myne
Liefde, dat de Betaamlykheid my de wet stellen moet; dat ik myne
affaire moet benyveren, en voldoen aan die onderscheiden pligten, die
ik voor my te doen vinde: ik kan u des maar weinige uuren 's daags
zien. Al den tyd, dien ik kan uitsparen, gebruik ik echter om aan u
te schryven.
Gy hebt u dan met welberadenheid aan my verbonden, en, schoon de
gelukkige dag nog niet bepaalt is, zo hoop ik, dat hy nu haast zal
aanbreken; iets, waarom ik vurig bid.
Myn waarde Vader, die myn geen woord gezegt heeft van zyn voornemen,
om u te komen zien, verhaalde my onder het avondeeten, dat hy by u
geweest waar, om u veel zegen te wenschen met uwe Verjaring. "Zie,
Hendrik, zei hy, 't is een aartig meisje, maar 't is of zy bang van my
is. Zy was wel beleeft en vriendlyk, maar toch zo niet, als zy tegen
haren Voogd (die er ook inkwam,) zich gedraagt: en dat spyt my; want
ik meen het k
|