en hem
belastte zyn Heer optewagten, doch niet te laten blyken, dat hy zyn
Heer was. Lieve God, dagt ik, daar zal weer wat agter zitten! want myn
Heer is een heel slegt Heer omtrent de meisjes; maar my heeft hy nooit
gemoeit, dat moet ik zeggen, en zo zeggen al de meiden ook. Nu althans,
ik was in de kamer, toen hy met u in huis kwam, en dewyl ik voor grote
lui wat schaamagtig ben, verstak ik my in de naaste kamer in een
kleerkast, daar wel twintig rokken in hangen, de eene nog mooijer als
de aare. Ik dagt, zy zullen wel gaan wandelen, en dan ik gaauw heen
lopen, en dan zien zy my niet: zo dat ik alles hoorde. Zie, Juffrouw,
ik ben Rooms-Kattelyks, en ik bad onze heilige Moeder Gods om hare
bescherming, en ik bad een vyf of zes _Aves_ en _Paters_, zo al in de
kast. Wat kon ik doen? zo als gy weet. En toen viel dat met de Paarden
voor, en toen ging hy heen, en zo haalde ik u, en verstak u in myn
bed. Ik ging voort in den moestuin zo wat wieden, maar ik hield mij
maar zo; om dat ik dan bokken kon, en alles afgluren. Het duurde wel
een half uur, eer alles in 't stal gedaan was, want de Paarden waren
als wilt, en allemaal door de strengen; dat was het maar. Myn Heer
ging in zyn huis, en Vader in 't Boerenhuis. Ik geloof, dat hy
elderments op zyn neus gekeken heeft, toen hy u niet vondt. Hy kwam in
't Boerenhuis, en vroeg met hele lelyke woorden, waar dit en dat gy
heen waart? Myn Vader zei, dat hy dat niet kon weten, om dat hy het zo
met de Paarden te doen gehad hadt. Toen vloog hy naar 't Hek, en vondt
het open. 't Is gedaan, zei hy: daar is niet op; nu 't is myn verdiende
loon, waarom d-r-de ik het Hek niet toe. Hy liep, als een razent mensch,
al heen en weer, en toen hy dat ook moe was, belastte hy myn Vader licht
te geven, en hem wat brood en kaas te bezorgen; die deedt dat. Ik was in
huis gegaan: Vader vroeg, waar ik geweest was; ik zei, aan 't wieden, en
dat ik toen om een praatje geweest was; dat was daar mee wel, hy zei my
niets. Wy aten schielyk onze Bry, en hy ging naar bed. Toen kwam ik boven,
en hield my stil, tot dat ik hoorde, dat hij wel vast in slaap was. Zie
daar, zo is de hele zaak, myn lieve Juffrouw.
Myne blydschap was onbeschryflyk; maar zy verdween schielyk door de
gedagten: hoe zal ik nu door de waarde Vrouw voor een bedriegster, een
valsch meisje, een ligt jong schepzel gehouden, veracht en verfoeit
worden! Wat zal ik doen? Hoe durf ik er weer heen gaan? Hoe zal men my
ontvangen? Wat zal de brave E
|