. Eerst wat uitrusten. (_De Tuinman bragt theegoed, wij dronken
spoedig een kopje_.)
_Ik_. Kom, nu de bloemen gaan zien; het wordt al tyd.
(_Hy stondt op, en met eene houding, die my verbaasde, zeide hy, dat
hy my beminde, dat hy smoorlyk op my verlieft was; en dat hy niet
twyffelde, of dit had ik wel gezien; hier aan schreef hy ook de
goedheid toe, die ik had gehad, om met hem te gaan, dewyl men daar in
huis zo gegeneert was. Yder woord ontstelde en vertoornde my: ik zei_:
Gy beledigt my ten hoogsten. Nooit heb ik iets, zelf schaduwachtig,
gedagt van 't geen gy zegt; en zo ik het gedagt had, geloof my, dat ik
niet met u zou gegaan zyn. (_Hy lachte, en wilde my kusschen_.) Hou
af, zei ik; gy railleert te sterk.
_Hy_. Hoe, neemt gy het dus op? dan bedriegt gy u; want (_en hy zwoer
een duren eed_,) het is my ernst; ik bemin u: gy zult de myne zyn;
(_al weder naar my toe dringende_.)
_Ik_. Hou u gerust! Gy bedriegt u, zie ik, omtrent my: zo gy my
beminde, zoudt gy my dus niet kunnen vernederen: Laat my gaan, ik wil
hier niet langer blyven.
_Hy_. Laat my gaan; ik wil hier niet langer blyven! o, Zo spreekt men
niet tegen een man, als ik ben; en dat op zyn eigen Plaats. (_Ik
bestorf als myn linnen_.) Zie, meisje, al die grote gevoelens zyn by
my niets dan meisjes beuzelaryen. Evenwel, gy zyt nog te bekoorlyker,
nu gy zo een fraai rolletje speelt. Kom, myne Saartje, laten wy
gelukkig zyn; de tyd is kostlyk, zo gy ten minsten dwaas genoeg zyt,
om naar huis te willen keeren. Myn Fagon is anders al Buiten, de
Paarden staan, met de leisels opgeknoopt, op den stal, en in weinige
uuren zyn wy ver van hier; want ik waag er myn beste hartdraver aan.
(_Hy wilde my weder kusschen_.)
_Ik_. Schelm! Deugniet! Judas!
_Hy_. Al wat gy maar wilt, myn Engeltje, mits dat gy my gelukkig maakt.
(_Hoe ik te moede was, kunt gy eenigzins opmaken, maar ik hield my
moedig_.)
_Ik_. Ik ben, zie ik, in uwe magt; maar veel eerder dan uwe verfoeilyke
oogmerken te beantwoorden, zal ik het uiterste wagen; ik zal gerugt
maken, zo gy de deur niet open doet.
_Hy_. Ik doe geen deur open, en of gy gerugt maakt of niet, het zal
niets helpen; niemand hoort u. Kom, gy hebt u genoeg verweert. Zelden
had ik zo veel werk met myne Lievertjes. Gy hebt gestreden voor uw
harssenschim; dien lof geef ik u; maar nu eisch ik uwe overgave.
(_Ik werd woedent en was door de sterke aandoeningen op 't punt van
te bezwymen; de vrees zelf gaf my kragten. Ik wilde
|