Ze zag, dat ze zachtjes met
elkaar spraken, vertrouwelijk, Jules met zijn arm op Quaerts' knie. Ze
zag het glimlachend gezicht van Jules, als in aanbidding, opzien naar
het gelaat van dien man, en ze zag, dat de jongen eensklaps zijne armen,
tot eene woeste liefkoozing, heensloeg om zijn vriend, die hem afweerde,
met een zacht gebaar.
V.
Den volgenden avond genoot Cecile nog meer dan gewoonlijk van de weelde
thuis te kunnen blijven. Het was na den eten; zij zat met Dolf en
Christie op de chaise-longue, in haar kleinen salon, de jongens elk in
een arm genesteld; zij, in het midden tusschen hen in, jong als eene
oudere zuster. Zacht gedempt vertelde hare stem:
--Toen zei Juda: o, heer, laat mij in de plaats van Benjamin bij u
blijven als slaaf! Want onze vader, die al zoo oud is, zei ons, toen we
met Benjamin weggingen: Mijn zoon Jozef heb ik al verloren: hij is zeker
opgegeten door de wilde beesten. En als je me nu Benjamin ook nog
afneemt, en als hem een ongeluk overkomt, dan zal ik grijs van verdriet
worden en dood gaan. Toen zei ik tot onzen vader, dat ik hem instond
voor Benjamin en dat ik heel stout zou zijn, als we Benjamin niet weer
thuis brachten. En daarom bid ik u, o heer, laat mij uw slaaf zijn en
laat het kind met zijn broeders teruggaan. Want hoe kan ik zonder
Benjamin mijn vader onder oogen komen ...
--En Jozef, mama, wat zei Jozef? vroeg Christie.
Hij had zich vast geklemd aan zijne moeder: een klein tenger ventje van
zes jaar, met dun blond haar, met oogen van fletsch vergeet-mij-niet-blauw,
en zijne fijne vingertjes haakten zich krampachtig in Cecile's japon en
verfrommelden het krip.
--Toen kon Jozef zich niet meer inhouden en hij beval zijn gevolg weg te
gaan en barstte in tranen uit, en riep: Herken je mij dan niet? Ik ben
het, ik ben Jozef!
Maar Cecile kon niet voort vertellen, want Christie had zich aan haar
hals geworpen met eene beweging als van wanhoop en zij hoorde hem
snikken tegen haar aan.
--Christie! Mijn jongen!
Zij ontstelde zeer; zelve in vuur om haar verhaal, was haar de spanning
van Christie niet opgevallen en zij hoorde hem nu in zulk eene hevige
kindersmart tegen haar aan weenen, dat zij geen woord vond om hem te
stillen, te troosten, te zeggen, dat het goed afliep.
--Maar Christie, huil dan toch niet! Het loopt goed af ...
--En Benjamin dan, Benjamin!
--Maar Benjamin ging terug naar den vader en Jacob kwam in Egypte en
ging samen wonen met Jozef .
|