en deuren open geschoven; een
tafel glinsterde, half zichtbaar. De generaal boog zijn arm naar Cecile
toe, wier blik achter zich zag met eene loome halswending. Zij sloot
even hare oogleden, om ze niet zoo te laten knippen. Eene teleurstelling
deed hare wenkbrauwen bewegen, maar glimlachend legde zij de tippen
harer vingers op den arm van den generaal en streek met den dichten
waaier een plooi weg uit de tulle van haar sleep.
II.
Zoodra Cecile zat, bespeurde zij, dat aan hare rechterzijde Quaerts was
gezeten. De teleurstelling, dat hij haar niet aan tafel had moeten
brengen, wischte zich dus aanstonds uit, maar haar blik bleef koud, als
altijd. Zij had echter nu wat zij wilde: de verwachting, om welke zij
aan dit diner gekomen was, werd vervuld. Mevrouw Hoze, die Cecile bij de
Van Attema's gezien had, had zich blij tot taak gesteld het, nog zoo
jonge, vrouwtje opnieuw in de wereld te brengen. Cecile wist, dat Quaerts
aan huis kwam bij mevrouw Hoze; zij hoorde door Amelie, dat hij was
geinviteerd en ze had aangenomen. Het lag voor de hand, dat mevrouw Hoze,
die zich herinnerde, dat Cecile Quaerts ontmoet had, hem naast haar
geplaatst had.
En Cecile was zeer nieuwsgierig om haarzelve. Wat zou zij voelen?
Minstens toch belangstelling; dit kon ze zich niet ontkennen. Zij stelde
belang in hem, om wat haar heugde, dat Jules gezegd had, dat Amelie had
gezegd. Zij voelde reeds, dat achter dien sportman een ander school,
dien zij zocht te kennen. Waarom, wat kon het haar schelen? Ze wist het
niet, maar het was in alle geval een raadsel, dat haar belang inboezemde.
En tevens bleef zij op hare hoede, want zij vond zijne visite niet zooals
het behoorde, en ze herinnerde zich weer den naam der getrouwde vrouw,
dien met den zijne werd genoemd.
Zij wist zich los te maken van het gesprek met den generaal, die het
zijne roeping scheen te vinden haar bezig te houden, en zij wendde zich,
zij het eerste, tot Quaerts.
--En leert u Jules tegenwoordig paard rijden? vroeg zij, met een
glimlach.
Hij zag haar aan, blijkbaar een beetje verwonderd om haar stem en
lachje, beiden voor hem nieuw. Hij antwoordde niet veel.
--Ja, mevrouw, wij zijn gisteren nog in de manege geweest ...
Zij vond hem reeds onhandig, dat hij het gesprek zoo vallen liet, maar
hij vroeg met dat beetje verlegenheid, dat, om zijne flinkheid, hem een
charme werd:
--U gaat dus weer uit, mevrouw?
Zij vond,--zij had het verleden ook reeds gevonden,--
|