de al hare stem, ofschoon hij niet hare woorden verstond ...
Jules klom van de ladder af. Hij was treurig, dat Quaerts niet gevolgd
had zijn schikken van de wapens op het rek en zijn drapeeren van het
doek er om heen. Maar hij was stil door gegaan met zijn werk en nu het
klaar was, klom hij af en ging hij, stil, zitten op den grond, met zijn
hoofd tegen het voeteneind aan van de bank, waar zijn vriend lag te
denken. Jules sprak geen woord; zijne oogen zagen recht voor zich uit,
met iets van boudeeren, voelende, dat Quaerts nu naar hem keek.
--Jules! zei Quaerts.
Maar Jules antwoordde niet, starende.
--Zeg Jules! Waarom hou je toch zooveel van me?
--Weet ik het! sprak Jules met dunne lippen.
--Weet je het niet?
--Neen. Hoe weet je nu, waarom je van iemand houdt.
--Je moet niet zooveel van me houden, Jules. Dat is niet goed.
--Goed dan. Dan zal ik het minder doen, sprak Jules.
Hij stond in eens op en nam zijn hoed. Hij gaf Quaerts eene hand, maar
Quaerts hield hem vast, met een glimlach.
--Zie je, bijna niemand houdt van me, alleen ... je papa en jij. Van je
papa weet ik het, maar van jou niet, waarom je van me houdt.
--Je wilt ook alles weten.
--En is het een ongeluk om dat te willen?
--Natuurlijk. Je zal zoo nooit tevreden zijn. Mama zegt altijd, dat men
niets weet.
--En jij?
--Ik ... niets ...
--Wat niets?
--Ik weet niets ... Laat me nu gaan.
--Ben je boos, Jules?
--Neen, maar ik heb een afspraak.
--Kan je wachten, tot ik me gekleed heb, dan gaan we samen. Ik ga naar
tante Cecile.
Jules streed.
--Goed dan. Maar haast je.
Quaerts stond op. Hij zag nu de wapens hangen, die hij geheel vergeten
had.
--Dat heb je netjes gedaan, Jules! sprak hij bewonderend. Dank je wel,
hoor.
Jules antwoordde niet en Quaerts ging zijne kleedkamer in. De jongen
zette zich op de bank, strakrecht, en zag naar het Paleis, tusschen de
dorre boomen door. Zijne oogen vulden zich met dikke ronde tranen, die
neervielen; onbewegelijk, strakrecht, weende hij.
III.
Cecile leefde deze drie weken in eene onwetendheid, die haar pijnlijk
aandeed. Door Dolf had zij wel gehoord, dat Quaerts jaagde, maar verder
niets. Een schok van blijdschap electrizeerde haar, toen nu de deur
achter den paravent openging en zij hem voelde binnenkomen. Hij stond
voor haar, eer zij zich herwinnen kon en daar zij wat beefde, rees zij
niet op en reikte zij, zittende, hem hare hand, met eene onzichtbare
|